Studententradities en -rituelen
In gesprek met ingewijden
Auteur: Histories
In de rubriek 'over-dragers' spreekt Histories met en over dragers van rituelen, tradities of feesten. Dat zijn mensen die op allerlei manieren betrokken kunnen zijn bij zo'n ritueel, traditie of feest. We noemen hen dragers, omdat ze hun praktijk in leven houden door die zelf uit te voeren en door ze op anderen over te dragen.
Denk aan stagediven: Alleen als de hele menigte meewerkt, en de stagediver telkens een stukje verder draagt naar de volgende, zal de persoon niet vallen. En hoe meer mensen meedoen, hoe langer de duik kan duren.
Wie af en toe in een studentenstad vertoeft, kan er niet naast kijken: het doopseizoen is ieder jaar weer zichtbaar. Eerstejaarsstudenten worden blootgesteld aan allerlei ontgroeningsrituelen om daarna lid te kunnen worden van een studentenvereniging. Dat ouderejaars daarbij soms driest te werk gaan is gekend: ieder jaar loopt een doop wel ergens uit de hand. Jaarlijks gaan dan ook stemmen op om het dopen af te schaffen. Dat protest heeft een lange geschiedenis, maar wij gaan iets minder ver terug in de tijd: we laten Ann (43), Ben (26), Greet (58), Peter (38) en Mira (20) aan het woord over hun doopervaring.
Ann (43) studeerde Romaanse Filologie in Leuven, Ben (26) studeerde geschiedenis in Leuven, Greet (58) studeerde biologie in Diepenbeek, Peter (39) studeerde Toegepaste Economie in Antwerpen, Mira (20) studeert Geneeskunde in Gent.
Met dank aan Ann Driessen voor het verzamelen van de getuigenissen.
Mira (20): ‘Daar waren verschillende redenen voor. Na mijn zesde middelbaar was ik mijn thuisstad, de mensen en de omgeving eigenlijk volledig beu. Ik was heel blij toen ik naar Gent ging studeren. Het was als het ware 'een nieuw begin'. Ik kende ook nog niemand in mijn richting. Daarom ben ik mee geweest op het eerste-bachelor-weekend, georganiseerd door onze kring. Daar heb ik mij ongelooflijk geamuseerd en heel veel nieuwe mensen leren kennen, waar ik nog steeds bevriend mee ben. Zo leerde ik ook het praesidium kennen. Ik kwam heel goed overeen met hen en de meesten waren gedoopt. Ze vormden een soort van familie en ik wou daar graag bijhoren.
Veel van mijn andere vrienden uit de eerste bachelor wilden zich ook laten dopen. Zelf heb ik lang getwijfeld. Ik was wel geïnteresseerd, maar helemaal zeker was ik niet. Pas toen ik naar de initiatiecantus was geweest en me daar ook rot had geamuseerd, besliste ik om ervoor te gaan.’
Ben (26): ‘Ik weet niet wat mijn motivatie was, maar ik werd hoogstwaarschijnlijk over de streep getrokken door de sociale druk van de vriendengroep die ik pas had ontmoet. Als je voor het eerst in Leuven aankomt, is alles zo nieuw. Je leert een hoop nieuwe mensen kennen en je laat je in de allereerste dagen nogal snel meesleuren in activiteiten waar je achteraf wel eens spijt van zou kunnen krijgen.
Rond de studentendoop bestonden er verschillen 'mythes' die een eigen leven waren gaan leiden: 'Er werd ooit een student tussen twee matrassen gebonden om dan van de vijfde verdieping naar beneden gegooid te worden. Hij heeft het niet overleefd' en andere cowboyverhalen. Je vangt dan ook op dat de doop van je faculteit wel meevalt tegenover dopen van andere faculteiten, bv. die van economie.
Rond diezelfde periode ving ik eveneens verschillende verhalen op over de schachtenverkoop die aan de doop vooraf ging: 'groentjes' die 'verkocht' werden aan de hoogste bieder (en er werd geboden met echt geld), waarna deze koper zijn schacht voor een week in dienst mocht houden en mocht inzetten voor huishoudelijke taken zoals afwassen, schoonmaken, enz.. Dat sprak me al helemaal niet aan. De doop eigenlijk ook niet, want ik wilde mij helemaal niet moeien in dat marginale studentengebeuren van cantussen, dopen en fakbars.’
Peter (38): ‘Ik kende eigenlijk maar één jongen die dezelfde richting had gekozen als ik. Hij was nogal geïnteresseerd in heel dat studentikoze gedoe en in het begin ging ik met hem mee. Zo ben ik eens op een cantus beland en heb ik meegedaan aan één schachtentem. Daarna hield ik het voor bekeken. Ik had al snel door dat het niets voor mij was.’
Ann (43): ‘Ik werd in '91-'92 gedoopt en toen was het echt de gewoonte om dat te doen. Ik heb er zeker geen trauma's aan overgehouden!’
Ben: ‘Het thema was baby's en bomma's. Iedereen moest zich verkleden. We werden opgesteld in een rij en er werd één karschacht gekozen. Helaas viel die 'eer' mij te beurt en moest ik de winkelkar vol materiaal overal mee naartoe sleuren. Vanuit onze vertrekplaats 'wandelden' we naar een grasveldje waar het doopritueel zou plaatshebben. Midden in het stadscentrum, in belachelijke verkleedkleren en ik met mijn winkelkar, werden we gedwongen om bijvoorbeeld op handen en knieën over de straat te wandelen, of enkel op de knieën. Af en toe moesten we iets scanderen als: 'wij zijn domme schachten...' Aangekomen op het grasveld volgde de ene opdracht na de andere. Wat ik me nog herinner: we moesten rugby spelen met een dode kip en af en toe ‘een vleeshoop’ maken. Dat hield in dat we met ongeveer 28 man op één hoop moesten gaan liggen. De persoon onderaan zag zeker het meest af. De bovenste twee, ik was op een gegeven moment één van deze twee, werden dan van de vleeshoop gehaald en moesten een kwak mayonaise likken van elkaars (gelukkig niet ontblote) achterwerk. Zolang de mayonaise niet op was, moest iedereen op die vleeshoop blijven liggen. De onderste kermde het ondertussen uit van de pijn. Daarnaast moesten we stukken banaan doorgeven, van mond tot mond (zonder onze handen dus) en werd er af en toe 'troep' in je onderbroek gestopt, zoals een boterham met choco en tomatenconcentraat. Ook moesten we over elkaar gaan staan in twee rijen om 'pannenkoeken' te maken door vervallen bloem, eieren en melk naar elkaar te gooien. Geregeld kregen we een stinkend, vies goedje over ons heen. In de kar, die ik moest meesleuren, zat een grote pot met een brij van vervallen boontjes, rotte eieren, beschimmelde tomaten enz. Na afloop kreeg je een soort bewijs of diploma in 'fake'-Latijn.’
Mira: ‘Onze doop begint telkens op maandagavond met een schachtenverkoop. Bij ons zijn er verschillende doopgroepen, meestal zit je samen met je beste vrienden in één doopgroep. Een schacht wordt dan gekocht door een doopgroep. Zo heeft elke doopgroep één of meerdere schachten. Dit is afhankelijk van hoeveel schachten zich dat jaar laten dopen, van hoe groot het budget van de doopgroep is en van hoeveel 'anciënniteit' een doopgroep heeft. Doopgroepen met meer anciënniteit krijgen immers voorrang op jongere doopgroepen (zeker als er niet veel schachten zijn). De doop eindigt donderdagavond/nacht met de doopcantus. Het duurt dus iets meer dan een drietal dagen. Meer mag ik daar niet over zeggen, want er is een doopgeheim. Dat houdt in dat mensen die deelnemen aan de doop niet mogen vertellen wat er allemaal gebeurt tijdens de doop aan mensen die niet gedoopt zijn.'
Ann: ‘Ik weet dat je normaal niet ‘uit de biecht mag klappen’, maar het is inmiddels al zo lang geleden…. Ik herinner me dat ik mayonaise op mijn buik had en met een heel charmant type - niet dus! - dat ketchup op zijn buik had, cocktailsaus moest maken. En dan waren er ook de gebruikelijke Chiro- en Scoutstoestanden: met Fristi gevulde condooms uitdrinken en in de fakbar onder de bierkraan staan om een ad fundum te drinken. We zullen ook wel ‘besmost’ zijn geweest, maar eigenlijk gebeurde er niks dat écht niet door de beugel kon. Later op de avond was er een fuif.’
Greet (58): ‘Ik ben gedoopt in 1976. Mijn gezicht werd blauw geverfd. We moesten door de straten van Hasselt lopen. We vertrokken aan het LUC in Diepenbeek maar ik weet niet hoe we in Hasselt geraakten. Daar moest ik tijdens een cantus een rauwe prei opeten, wat niet lukte. Daarna moest ik een pint ad fundum drinken, wat evenmin lukte. Daarom werd ik wat uitgelachen en uitgescholden. Verder werd ik met rust gelaten. Het stelde niet veel voor, maar het was wel een vuile bedoening omdat er ook bloem over ons heen gegooid werd. We waren echter verwittigd en hadden onze vuilste kleren aan.’
Peter (38): ‘Opstandig! Ik vond het zo vernederend om op straat op de grond te moeten zitten terwijl er mensen in witte schorten naar mij stonden te roepen. Ik moest iets nazeggen à la ‘prosit senior, prosit…’ maar ik kon dat niet onthouden. Bij iedere fout moest ik een pint ad fundum naar binnen kappen. Ik heb dat denk ik drie keer na elkaar moeten doen, daarna was de lol er voor mij wel af. Vreemd genoeg vond de vriend die ik nog kende van in het middelbaar al die dingen super plezant. Hij is ermee doorgegaan en heeft zich ook effectief laten dopen. Hij heeft zich naar eigen zeggen te pletter geamuseerd in dat eerste jaar, maar ik hield die studentenclub na die ene keer voor bekeken.’
Ben: ‘Ik voelde me minder ‘menselijk’ die dag. Na die doop hadden we voortaan het privilege om eerstejaars te dopen in ons tweede jaar, maar ik had zo’n aversie van het hele ritueel dat ik me nooit heb verbonden aan de studentenvereniging en me zo weinig mogelijk liet zien in de 'Fakbar', de bar van onze faculteit. Het was een avond om te vergeten en eentje die ik nooit nog opnieuw wil beleven. Uitspraken als 'je moet dat eens gedaan hebben in je leven' vind ik totaal onnozel en bij mij roepen ze dan altijd de vraag op: 'Waarom in hemelsnaam?'
Mira: ‘Mentaal was ik goed voorbereid op de doop. Ik wist goed waar ik me aan moest verwachten. Veel van mijn doopmeesters kende ik voordien al persoonlijk, waardoor ik alles goed kon relativeren. Ik wist dat dat allemaal maar een 'toneeltje' was, dat je niets persoonlijk moest nemen en dat het eigenlijk wel sympathieke mensen waren. Soms was het wel zwaar, maar dan zei ik gewoon tegen mezelf 'dit is allemaal maar tijdelijk en relatief, gewoon even op de tanden bijten'. Wat zijn ook die paar uurtjes op een mensenleven? Ik ben ook wel een doorzetter. Ik twijfel lang voor ik aan iets begin, maar eens de knoop doorgehakt is, ga ik er wel 100% voor. Dat was ook bij de doop zo.
Bij ons duurt de doop redelijk lang en het is ook redelijk zwaar. Tijdens die week heb je enkel je medeschachten om op terug te vallen. Je helpt elkaar en sleurt elkaar erdoor. Je spreekt elkaar moed in als het even wat moeilijker gaat of je helpt de andere als die een moeilijke opdracht krijgt. De doopmeesters moedigen dat ook aan. Solidariteit is heel belangrijk. Zo leer je elkaar op die week goed kennen, op een heel andere manier. Dan ontdek je echt wat je aan iemand hebt. Niet alleen tijdens de doop, maar ook tijdens de rest van het jaar moet je als een team samenwerken met je medeschachten en elkaar helpen indien nodig. Daardoor word je heel hecht en zo maak je effectief wel 'vrienden voor het leven'. De mensen waarmee ik gedoopt ben (niet per se allemaal in dezelfde doopgroep, maar wel binnen mijn schachtenjaar), zijn nog steeds mijn beste vrienden in mijn richting. Daarnaast zijn er ook veel leuke momenten tijdens de doop, waar je later als het ware nostalgisch op terug kan kijken en mee lachen. Als ik het nu met mijn toenmalige medeschachten nog eens over onze doop heb, is dat altijd in een positieve context. Het is een ervaring en een herinnering die je (alleen met hen) deelt.’
Dankjewel voor het gesprek!
Dit interview werd afgenomen in oktober 2016 door LECA (Landelijk Expertisecentrum voor Cultuur van Alledag). De werking van LECA maakt sinds 1 januari 2019 onderdeel uit van Histories. |