Verenigingen, dopen, cantus en linten
Studententradities en -rituelen
Auteur: Histories
Voor sommigen studenten is het studentenleven onlosmakelijk verbonden met cantussen, dopen en trots een lintje dragen over straten: dit zijn de fiere leden van een studentenvereniging. Studentenverenigingen zijn vandaag geregeld het onderwerp van een breed maatschappelijk debat, maar wist je dat ze heel rijke en lange traditie kennen?
In de rubriek 'over-dragers' spreken we met en over dragers van rituelen, tradities of gebruiken. Zo sprak Histories met een aantal 'ingewijden': Ann, Ben, Greet, Peter en Mira vertellen ons over hun studentendoop. Ze vertelden ons hoe zij die hebben ervaren. Je kunt het lezen op de gesprekspagina.
Ontstaan van universiteiten
In onze streken duiken de eerste universiteiten op in de vijftiende eeuw. Dat is vrij laat als je bedenkt dat de universiteit van Bologna al in 1088 werd gesticht. Voor de komst van de universiteiten waren hogere studies uitsluitend weggelegd voor geestelijken. Van echte grote studententradities was logischerwijs nog geen sprake.
De Leuvense universiteit werd opgericht in 1425 en vormt daarmee de oudste universiteit van ons land. De meeste studenten kwamen uit de bovenklasse. Hun aantal was in ieder geval heel beperkt: op haar hoogtepunt in de zestiende eeuw telde de universiteit van Leuven ongeveer 2000 studenten. Die studenten vormden samen met hun professoren een aparte bevolkingsgroep. Ze kregen bovendien ook bijzondere rechten: zo moesten ze geen belastingen betalen op bier.
Studenten waren in die tijd mobieler dan nu: ze reisden van de ene universiteit naar de andere. Dat kon makkelijk, want de voertaal was overal Latijn. Bovendien waren er binnen iedere universiteit verenigingen voor studenten en professoren uit een bepaalde streek, de zogenaamde naties. In Leuven bijvoorbeeld had je per faculteit een Brabantse natie (voor studenten uit Brabant en Limburg), een Vlaamse natie (voor studenten uit Vlaanderen, Mechelen, Henegouwen en Namen), een Hollandse natie (voor studenten uit o.a. Holland, Zeeland en Friesland) en een Gallische natie (voor studenten uit Frankrijk, Spanje en Italië). Iedere natie had zijn eigen inwijdings- en drinkrituelen. Ook veel studentenliederen stammen uit die tijd. Die zwervende studenten trokken allerhande avonturiers aan, mensen die wilden genieten van de studentenprivileges maar verder nooit een voet binnen de universiteit zetten. Die troepen kregen al snel een slechte naam. Veel mensen zagen de studenten liever gaan dan komen.
Eerste echte studentenverenigingen
Echte studentenverenigingen – zonder het alziend oog van professoren – kwamen er in de zeventiende en achttiende eeuw. Opnieuw waren die gebaseerd op regio’s: een club voor studenten uit Brugge, één voor studenten uit Antwerpen en ga zo maar door. Hun feestmaaltijden ter ere van kermis of carnaval mondden vaak uit in bacchanalen. Eind achttiende eeuw werden ze daarom verboden door de universiteiten zelf. Daarna wordt de geschiedenis van onze universiteiten een beetje rommelig. Kort door de bocht doorliepen ze de Franse Bezetting, het Nederlands Bewind en de beginjaren van het nieuwe land België. Ze werden afgeschaft, opnieuw opgericht, onder rijkstoezicht geplaatst… de veranderingen stapelden zich op. Maar de grootste veranderingen deden zich voor aan het einde van de negentiende eeuw, toen de universiteiten een eerste democratiseringsgolf doormaakten. Ook minder kapitaalkrachtige burgerzonen vonden hun weg naar hogere studies, al beschikten ze niet over de financiële middelen om dagelijks op en af te pendelen naar huis. Ze bleven soms maanden achtereen in de studentenstad hangen en kregen vaak ook last van heimwee. In tegenstelling tot de rijke fils-à-papa’s hadden de meesten onder hen nog niet veel gereisd. Het duurt dan ook niet lang vooraleer de studenten uit dezelfde streek zich verenigden in clubs. Zo vond je eind negentiende eeuw in Leuven onder meer de Roeselaersche Club, de Antwerpsche Studentenkring, de Mechelse Vadderiksclub en het Kortrijkse Groeninghegild. Strikte regels of gelijkvormige activiteiten hadden ze niet: ze waren louter gebaseerd op ontspanning en gezelligheid.
Gaandeweg slopen de rituelen binnen, vaak onder invloed van de meer hiërarchisch georganiseerde Duitse studentenclubs. In die clubs droegen leden een pet en een lint en hanteerden ze strikte regels. Vlaamse studentenclubs namen een aantal van die gebruiken over en voegden er eigen rituelen aan toe zoals een repertorium van liederen, aangepast tuchtreglement en vocabularium. Eerstejaars werden ‘knapen’ genoemd, ouderejaars luisterden naar de naam ‘bazen’. De ‘knapen’ werden wel ontgroend, al zijn die rituelen nauwelijks te vergelijken met de dopen van nu. De proef bestond doorgaans uit het houden van een redevoering of een ludieke heildronk.
De democratiseringsgolf aan het einde van de negentiende eeuw moet je wel met een korrel zout nemen: de universiteit was nog steeds niet weggelegd voor het merendeel van de Belgische jongeren. Pas na de Tweede Wereldoorlog brak een echte democratisering door. Die doorbraak zorgde er geleidelijk aan voor dat studeren geen uitzondering meer werd. Studenten vormden daarom een minder afgetekende groep in de maatschappij. In de jaren 1960 en 1970 bereikten de studentenclubs een dieptepunt: de jongeren van die tijd zetten zich af tegen traditionele waarden en normen. De studentenclubs met hun strikte regels, petten en linten rijmden niet met de algemene tijdsgeest. De heropleving kwam geleidelijk tijdens de jaren 1980, maar studentenclubs bereiken nog steeds niet de grote massa. Slechts een minderheid laat zich dopen, de meeste studenten doorlopen hun academisch parcours zonder bloem en rotte eieren in hun haar. Niet alle studentenverenigingen organiseren nog een doop: in Gent bijvoorbeeld voeren slechts 75 van de 149 erkende studentenverenigingen een ontgroeningsritueel uit.
Hiërarchie en dooprechten
De meeste studentenclubs zijn hiërarchisch georganiseerd. Aan het hoofd staat een praeses die de leiding heeft over het praesidium. Daarin zitten studenten met een welbepaalde functie zoals zedenmeester, schachtentemmer, cantor en quastor. Daaronder staat het korps van de commilitones: de ingewijde leden. In sommige clubs kan je ook toetreden zonder je te laten dopen, al is je status dan een beetje onduidelijk.
Hoewel de meeste dopen rimpelloos verlopen en een aangename ervaring voor beide partijen zijn, houdt de hiërarchische organisatie een potentieel gevaar van misbruik in. Om dat te vermijden, hanteren de meeste studentensteden de laatste jaren een doopdecreet. Daarmee worden enkele basisafspraken gemaakt. Dat je studenten geen rauw vlees mag laten eten bijvoorbeeld, of ze naakt mag laten rondlopen. Ook het overmatig gebruik van drank is uit den boze. Daar vallen ook water en frisdranken onder. Verschillende studenten raakten immers in coma na het drinken van te veel vocht.
Antwerpen beet de spits af met het allereerste doopreglement in 1997, Gent volgde tien jaar later. De stad Mechelen voerde in 2011 een dergelijk reglement in nadat tien studenten in het ziekenhuis belandden na het eten van ‘schachtenpap’. De doopdecreten zijn niet vrijblijvend: de studentenverenigingen die er zich niet aan houden verliezen hun vergunning. Daar zit meteen ook het addertje onder het gras: niet alle studentenverenigingen streven een erkenning na. Ze hoeven zich dus ook niet aan het reglement te houden, al doen sommigen dat toch.
Antwerpen beet de spits af met het allereerste doopreglement in 1997, Gent volgde tien jaar later. De stad Mechelen voerde in 2011 een dergelijk reglement in nadat tien studenten in het ziekenhuis belandden na het eten van ‘schachtenpap’. De doopdecreten zijn niet vrijblijvend: de studentenverenigingen die er zich niet aan houden verliezen hun vergunning. Daar zit meteen ook het addertje onder het gras: niet alle studentenverenigingen streven een erkenning na. Ze hoeven zich dus ook niet aan het reglement te houden, al doen sommigen dat toch.
Cantus
De cantus behoort tot één van de oudste tradities die verbonden is aan het studentenleven. Tijdens de samenkomsten van de studentenverenigingen werd er al vanaf in het begin voor amusement gezorgd. Studenten zongen regelmatig samen. Enkele eeuwen later groeiden deze spontane zangavonden uit tot georganiseerde en gestructureerde cantussen. Inhoudelijk kunnen cantussen van elkaar verschillen per vereniging en per gelegenheid. Het doel blijft dezelfde: studenten krijgen de kans om elkaar beter te leren kennen. Er wordt niet enkel gezongen, maar ook op tijd en stond gedronken. Gewoonlijk drinken studenten bier tijdens een cantus, maar in de meeste gevallen kan je ook water te drinken. Het zang- en drankfestijn verloopt volgens een vast stramien.
Corona
De corona of clubtafel bestaat uit verschillende tafels die in een bepaalde vorm staan opgesteld: een U-vorm, een rechthoek of een hark. Aan de bestuurstafel zit de praeses, het praesidium, de leden van het bestuur en de gasten. De leden van de corona, uitgezonderd de praeses, dragen eventueel hun labojas en dragen altijd hun faculteitspet. Tijdens het drinken proosten de studenten op de corona.
Praeses
De praeses of senior voert het bevel over de corona en leidt de cantus in goede banen. Tijdens de cantus moet te allen tijde naar de praeses geluisterd worden. Hij of zij heeft bovendien altijd gelijk en mag dus nooit worden tegengesproken. De praeses draagt eventueel zijn of haar toga en altijd zijn of haar praeseslint. De praeses is bovendien in het bezit van een hamer waarmee op de tafel kan worden geslagen om de aandacht te trekken vooraleer iets wordt gezegd of om commando’s kracht bij te zetten.
Schachtentemmer
De schachtentemmer of schachtenmeester voert het bevel over de schachten of groentjes. Hij of zij houdt hen goed in de gaten en legt hen de regels en de gebruiken uit die verbonden zijn aan een cantus. Tijdens een cantus krijgen de schachten doorgaans verschillende opdrachten, zoals het op verschillende manieren herhalen van de pagina van het lied dat zal worden ingezet.
Cantor
De cantor is degene die de liederen inzet nadat hij of zij daarvoor de toestemming heeft gekregen van de praeses. Pas wanneer de cantor een lied heeft ingezet, geeft de praeses de aanwezigen de toestemming om mee te zingen.
Codex
De codex is het liederenboek dat wordt gebruikt tijdens cantussen. Vooraleer een lied wordt gezongen, wordt meegedeeld op welke pagina van de codex de aanwezigen het betreffende lied kunnen terugvinden. Traditioneel lenen de meeste studenten hun codex aan elkaar uit zodat ze er een boodschap in kunnen achterlaten. Op deze manier hebben de studenten een mooie herinnering aan hun studententijd en aan de bijhorende cantussen.
Cantusverloop
Zowat iedere cantus wordt geopend met het zingen van het Io Vivat. Ook telkens wanneer een belangrijk persoon de corona vervoegt, wordt het Io Vivat ingezet. Na dit openingslied worden het Gaudeamus Igitur en vervolgens het clublied gezongen. Deze drie liederen worden met het nodige respect gezongen: iedereen staat rechtop en velen houden hun rechterhand op hun rechterborst. Hierna geeft de cantor telkens aan welk lied er zal worden gezongen. De praeses beslist op zijn of haar beurt wanneer en hoeveel er wordt gedronken. Tussendoor wordt nooit geapplaudisseerd. Wel wordt er als teken van appreciatie met de kneukels op de tafels geslagen. Tijdens de cantus wordt er bovendien altijd de tijd genomen voor een Salamander. Een Salamander is een heildronk ter ere van iemand of iets. De Salamander wordt steevast afgesloten met een ad fundum. Omdat er veel wordt gedronken tijdens een cantus is het noodzakelijk om af en toe een pauze in te lassen zodat iedereen naar het toilet kan gaan. Deze pauze wordt de tempus genoemd. Wanneer iemand niet meer kan wachten tot de eerstvolgende tempus, dient hij of zij de toestemming aan de praeses te vragen om de tafel te verlaten. Wanneer de tijd is aangebroken om de cantus te beëindigen, wordt het slotlied ingezet. Dan worden de lichten gedoofd en de kaarsen aangestoken. De praeses sluit de cantus af en alle vaten worden nog leeggedronken.
Aangezien de meeste cantussen heel gestructureerd verlopen en er bepaalde regels dienen te worden gerespecteerd door de aanwezigen, kunnen er straffen worden opgelegd aan degenen die zich niet gedragen of aan degenen die fouten maken bij het zingen. De mogelijke straffen variëren per vereniging, maar er zijn een viertal straffen die dikwijls worden opgelegd. Een eerste mogelijke straf is het pro-poena drinken. Bij het pro-poena drinken moet de gestrafte een opgelegde hoeveelheid drinken. Een Dalton betekent bijvoorbeeld dat de gestrafte een volle, een driekwart gevulde, een halve en een kwart gevulde pint onmiddellijk na elkaar moet opdrinken. Een tweede straf is iemand (tijdelijk) bierimpotent verklaren. De gestrafte mag dan (tijdelijk) niet meer meedrinken. Deze straf wordt vooral opgelegd wanneer iemand zodanig veel heeft gedronken dat hij of zij het verdere goede verloop van de cantus kan verstoren. Een derde mogelijke straf is het ad pistum roepen. Een vierde straf is het ex-vliegen. Dit betekent dat de persoon de cantus dient te verlaten.
Studentenlinten
Op een studentenlint staan de kleuren en het schild van de club waartoe de drager behoort. Ook de functie en status van de student kan je ervan afleiden. Herkenbaarheid is een belangrijk aspect van de lintjes. Medestudenten kunnen zo aanspreekpunten van de studentenverenigingen herkennen. Bovendien engageren de lintjesdragers zich voor de organisatie van studieboeken, discussieavonden, reizen of fuiven. Daarnaast creëert zo’n lint ook verbondenheid tussen de leden van de studentenvereniging onderling. Niet in elke club of kring worden studentenlinten gedragen. Ze zien de meerwaarde niet in van de traditie. Verhoudingsgewijs worden in Leuven minder linten gedragen dan in bijvoorbeeld Gent. Toch draagt het merendeel van de studenten hun lint met fierheid.
Waar komt die traditie nu vandaan om lintjes te dragen? Net zoals de doop en de cantus kan de lintencultuur beroep doen op een lange geschiedenis. De studentenlintjes vinden hun oorsprong in de standenmaatschappij in de middeleeuwen. Kledij gaf aan tot welke klasse iemand behoorde en welke privileges hem of haar toebehoorden. Als praesidiumlid met bijhorend lint zijn je privileges doorgaans beperkt tot gratis drank. Bovendien zitten studenten in een overgangsfase. Hoewel ze geen kinderen meer zijn, hebben ze als volwassene ook nog geen vaste positie veroverd in de maatschappij. Ze vallen niet binnen de rolpatronen en verwachtingen van kind of volwassene zijn. Onderscheidingstekens zoals linten geven dan extra duidelijkheid en houvast.
De lintencultuur kwam in Vlaanderen via een omweg langs Duitsland binnen. In de negentiende eeuw waren de studentenlintjes daar enorm populair. Het dragen van linten was een hele eer, een echt statussymbool. Er bestond een reglement over de afmetingen en het materiaal van de lintjes. Niet-studenten werden beschouwd als Philisters, wat zoveel als ‘bekrompen barbaren’ betekende. In Vlaanderen bleven de studentenlinten sinds de introductie tot mei ’68. Met de meirevolutie van ’68 werden vastgeroeste structuren en gevestigde waarden in vraag gesteld, studenten en arbeiders vormden één front. De linten – een teken van autoriteit en burgerlijkheid – verdwenen dus even in de kast. Toen de gemoederen bedaard waren, verschenen de linten ook weer volop op het toneel. Vandaag werpen verschillende studentenclubs opnieuw hun linten af. Vaak omdat ze inclusief willen en zich niet meer uiterlijk willen profileren tegen anderen.
Op kot gaan
Al sinds het ontstaan van de universiteiten wonen studenten samen met andere studenten en aanvankelijk ook met professoren. De vormen van studentenhuisvesting zijn divers en evolueerden doorheen de tijd. De eerste studenten woonden in herbergen; tegenwoordig verblijven studenten in woonhuizen die koten worden genoemd. Vaak delen ze de keuken en badkamer, maar hebben ze een eigen slaapkamer met een lavabo. De grootte van de studentenhuizen kan sterk variëren: sommigen wonen alleen in een studio of een appartement, anderen zitten op kot met twintig medestudenten. Naast de kamers op de private markt voorzien de meeste universiteiten huisvesting in zogenaamde peda’s, homes of residenties. Daar krijgen studenten met een studiebeurs of buitenlandse studenten vaak voorrang. Het is trouwens geen nieuw fenomeen dat het voor sommige studenten een uitdaging is om hun huur te betalen. Al sinds de middeleeuwen bezorgt de huurprijs van een kot studenten kopzorgen. Sommigen kiezen er dan ook voor om te pendelen en bij hun ouders te blijven wonen. Of die laatsten vragen dat hun kind het eerste jaar bewijst dat het een serieuze student is vooraleer ze een kot willen betalen.
Het is geen sinecure om een verblijfplaats te vinden in de Vlaamse studentensteden. De vraag is groter dan het aanbod waardoor het zeker voor eerstejaarsstudenten moeilijk is om een kot te vinden. Een uitgebreid netwerk hebben, is daarbij van groot belang; de meeste studenten vinden hun kot via-via. Ze vragen aan hun vrienden en kennissen of iemand weet heeft van een kamer die vrijkomt om daar het volgende semester of jaar in te kunnen trekken. Het is bovendien niet de eerste keer in de geschiedenis dat er een tekort is aan studentenkamers. De hoger onderwijsinstellingen trachten dat op te lossen door nieuwe residenties te bouwen. Wanneer de studentenvoorzieningen gegroepeerd worden in de stedelijke ruimte, ontstaan er studentenbuurten en sociale segregatie. De Gentse Overpoort is daar een gekend voorbeeld van. De UGent liet er immers 3 studentenhomes bouwen, waarna de cafés als paddenstoelen uit de grond schoten. Daarenboven bevinden zich heel wat campussen van de universiteit en hogescholen in de buurt van de Overpoortstraat.
In de Belgische situatie komt het veel voor dat kotstudenten elk weekend terug naar hun ouders gaan. Op vrijdag- en zondagavond hoor je de valiezen rollen over de straten van de studentensteden en stromen de stations vol. De NMBS zet zelfs extra treinen in om al die studenten te vervoeren. Op vrijdag nemen de studenten hun vuile was mee om te (laten) wassen en op zondag komen ze opnieuw naar hun studentenstad met een aantal klaargemaakte maaltijden in hun koffer. Ook tijdens de zomer keren de meeste studenten terug naar hun thuisstad en staan heel wat koten leeg. Het straatbeeld van bijvoorbeeld Leuven ziet er dan helemaal anders uit. Het aantal inwoners van die kleine stad neemt namelijk met de helft toe tijdens het academiejaar. Wanneer de studenten huiswaarts keren, lijkt Leuven leeg te lopen.
Voor velen is op kot gaan een belangrijke stap in het volwassen worden. Ze leren koken en poetsen, moeten wekelijks naar de winkel en zetten het vuilnis buiten. Op bepaalde koten komt een poetshulp, maar anderen spreken een beurtrol af met hun kotgenoten over wie wanneer welke ruimte proper moet maken. Daarenboven leren de meeste studenten omgaan met geld doordat ze een weekbudget krijgen waarmee ze moeten rondkomen.
Na een tijdje wordt een kot een thuis weg van huis. Wat kotgenoten allemaal samen doen, hangt af van kot tot kot. Ze koken en eten samen, gaan met z’n allen naar de winkel, organiseren kotfeestjes of andere studentikoze activiteiten. Daarnaast studeren ze samen in de blok en de examens of nemen ze samen pauze. Soms gaan ze met z’n allen sporten of met medestudenten naar de les. Sommigen maken er vrienden voor het leven!
Meer informatie en verantwoording
Afbeeldingen en video's
De afbeeldingen genummerd op volgorde van boven- tot onderaan de pagina:
- (bannerafbeelding) Stoelen in een collegezaal. Roel Dierckens, 08-04-2019, via: https://unsplash.com/photos/LzGjfk1SeDw
- Bibliotheekgebouw van de KU Leuven. Dorien Monnens, 21-09-2020, via: https://unsplash.com/photos/-9ecCerMBBY
- Voorbereiding drinken uit een schoen. Jirka Matousek, CC BY 2.0 https://creativecommons.org/licenses/by/2.0, via Wikimedia Commons
- Waar komt de traditie van het 'studentenlint' vandaan? Universiteit Gent | Ghent University, 22-10-2010, via: https://www.youtube.com/watch?v=0hmqv4lxBog
Artikelen en boeken
- Braekman, W.L., ‘Liederen uit Leuvense studentenmiddens van de late zeventiende eeuw’, Volkskunde 93 (1992), nr. 3, p. 167-188.
- Dekeyser, A-S (25-09-2021). ‘Waarom studenten linten dragen’, De Standaard, geraadpleegd op 04-10-2022, via: https://www.standaard.be/cnt/dmf20210925_91502496
- De Lanoo, Claeys, U., & De Jonghe, E. (n.d.). Studentenhuisvesting.
- Smedts, Beernaert, V., Van Cauwenberge, G., Devillé, K., & Van Kersschaver, R. (2001). Onderzoek student en wonen: verwachtingen en ervaringen met betrekking tot het kot(leven). KUL. Studentenvoorzieningen.
- Stichting DUWO (15-07-2016). 'Van ploerterij tot studentenhuisvesting'. Geraadpleegd op 04-10-2022, via: https://issuu.com/duwonl/docs/van_ploerterij_tot_studentenhuisves
- Van der Bruggen, Tollebeek, J., & Peters, E. (2013). Meer studenten, grotere zorgen: een evolutie van het sociaal huisvestingsbeleid van de KU Leuven vanaf 1949. s.n.
- Van Hoestenberghe. (1995). Student en huisvesting : verslagboek van de studiedag Studentenhuisvesting, de huur van studentenkamers onder de loupe, Leuven, 20 januari 1995. (Van Hoestenberghe, Ed.). KUL. Studentenvoorzieningen.
-
Van Vaerenbergh, M. (1974). Studentenhuisvesting en sociale voozieningen aan de rijksuniversiteit Gent: Hauptwerk. Seminarie voor bijondere sociologie, Riksuniversiteit.
- Vierbergen, W. ‘Lint, pint en pot’, Schamper, 31 maart 2019. https://www.schamper.ugent.be/editie/605/artikel/lint-pint-en-pot