Joodse afscheidsrituelen
In gesprek met Norbert Vos
Auteur: Histories
In de rubriek 'over-dragers' spreekt Histories met en over dragers van rituelen, tradities of feesten. Dat zijn mensen die op allerlei manieren betrokken kunnen zijn bij zo'n ritueel, traditie of feest. We noemen hen dragers, omdat ze hun praktijk in leven houden door die zelf uit te voeren en door ze op anderen over te dragen.
Denk aan stagediven: Alleen als de hele menigte meewerkt, en de stagediver telkens een stukje verder draagt naar de volgende, zal de persoon niet vallen. En hoe meer mensen meedoen, hoe langer de duik kan duren.
Voor veel mensen is het gebruikelijk doden te herdenken door chrysanten op een graf te plaatsen bij Allerheiligen en Allerzielen. In andere religies en culturen hebben andere gebruiken een gelijkaardige functie. Ann Driessen (voorheen vrijwilligster bij LECA) sprak met Norbert Vos, een Joodse zaakvoerder uit Antwerpen, over hoe in het Joodse geloof met de dood wordt omgegaan.
Als iemand sterft, opent men het raam om de ziel te laten ontsnappen uit het lichaam. Daarna bedekt men de overledene volledig, bijvoorbeeld met een wit laken. De begrafenis volgt 1 of 2 dagen na het overlijden. Omdat de begrafenis snel volgt op het overlijden, wordt het nieuws mondeling of digitaal verspreid. En onmiddellijk wordt contact genomen met de Chevre Kedisha, dat betekent De Heilige Vereniging, die uitsluitend bestaat uit vrijwilligers die aan de overledene de laatste eer bewijzen door hem voor te bereiden en hem te brengen naar zijn laatste rustplaats. Hun beloning krijgen ze in het hiernamaals.
In het Joodse geloof zijn er geen begrafenisondernemers. Het is immers een eer om iemands laatste wens te vervullen: hem te begraven. Daar zijn voldoende vrijwilligers voor. Voor elke goede daad die men doet, wordt men bedankt. Iemand die begraven wordt, kan hier niet meer voor bedanken, vermits hij dood is. De dank bekomt men dan in het hiernamaals.
Als een familielid sterft, is dat niet nodig. Men kleedt zich wel bescheiden. Vrouwen en mannen bedekken hun hoofd uit nederigheid. Tijdens de begrafenis plechtigheid wordt van ook een kledingstuk van de dichte verwanten gescheurd. Dat wordt zeven dagen gedragen als teken van rouw. ‘In zak en as’ is een spreekwoord dat zijn oorsprong vindt in de Joodse traditie. Als een naaste sterft, een kind, moeder, vader, zus, broer of echtgeno(o)t, zitten de familieleden bijna letterlijk in zak en as. Dat staat ook beschreven in het boek ‘Job’. De eerste zeven dagen draagt men ook geen lederen schoeisel. De rouwenden zitten ook zeven dagen op een kussen of op een zeer laag stoeltje als teken van rouw. En de mannelijke familieleden scheren zich niet gedurende de eerste maand na het overlijden.
De begrafenis is heel sober en voor iedereen gelijk, arm en rijk. De overledene wordt naar het mortuarium gebracht. Daar wordt gewaakt en gebeden. De vrijwilligers wassen en bereiden de overledene voor en bidden voor zijn rust. Hij wordt gekleed in een witte mantel zonder zakken, speciaal voor hem gemaakt, net als elke andere overledene. Daarna wikkelen ze hem een wit laken en leggen hem in de doodskist van blank hout. Die is voor iedereen dezelfde. Zijn hoofd rust op een kussentje met zand uit het Israël.. Familie en vrienden houden een korte toespraak. Na de dienst volgen familie en aanwezigen de lijkwagen te voet. Vervolgens rijdt de lijkwagen naar de synagoog waar mensen zich verzameld hebben om de familie te troosten. Bij de begrafenis in de aula bedekken alle aanwezigen hun hoofd en worden aangepaste gebeden voorgedragen. Dan gaat het richting begraafplaats. Daar wordt een inkeping gemaakt in een kledingstuk van de naaste bloedverwanten als teken van rouw. De overleden wordt naar het graf gevoerd met gebeden. Terwijl de kist rust in het graf, strooit elke aanwezige aarde op de kist en citeert de Rabbijn gebeden. Er zijn geen bidprentjes of gebedsprentjes met foto en tekst over de overledene.
De eerste maaltijd na de begrafenis wordt meestal aangeboden door familie, vrienden of kennissen. De genodigden krijgen een rond broodje en een hardgekookt ei. Dat broodje staat symbool voor een nieuw leven dat na de dood ontstaat. Een ei heeft geen begin en geen einde en staat dus symbool voor het oneindig verder gaan van het leven. Het ei staat ook voor hardheid. Het is het enige voedsel dat na het koken niet zacht maar hard wordt. Het staat voor de wens dat de nabestaanden kracht kunnen putten om hun leven verder te zetten na het verlies dat ze net hebben geleden. Ook wordt koffie en thee geschonken.
De rouw bestaat eigenlijk uit drie fasen: de eerste 7 dagen na de begrafenis verlaat men zijn huis niet, behalve op de Sabbat. Gedurende deze 7 dagen ontvangt men het bezoek van familie, vrienden en bekenden die hun oprechte deelneming aanbieden en proberen de rouwenden te troosten. Drie maal per dag wordt er gebeden voor de zielenrust van de overledene. Na deze 7 dagen kan de Familie het leven hervatten. De eerste maand na de begrafenis laten de mannelijke verwanten van de overledene hun baard groeien. De rouw eindigt na 11 maanden. In die periode leeft men ingetogen en vermijdt men uitbundige feesten en plezier maken.
Altijd in Nederland of in Israël. In Nederland omdat dit historisch zo is gegroeid. Het is een gevolg van de 80-jarige oorlog tussen De Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden tegen de katholieke Spaanse bezetter. De Protestante Noordelijke Nederlanden, onder leiding van Willem de Zwijger, wonnen de strijd voor godsdienst vrijheid tegen de Spaanse overheerser. Na de scheiding vestigden zich vele protestanten uit het Zuiden zich in de Noordelijke Nederlanden. In Nederland mogen, door de vrijheid van godsdienst, Joodse overledenen niet worden opgegraven. Dat is voor ons geloof en onze tradities belangrijk. In België wordt men volgens de wet na een zekere periode opgegraven. Daarom worden de Joodse mensen uit Antwerpen in Nederland begraven.
Joodse mensen herdenken hun overledenen elk jaar rond Nieuwjaar, en dat valt meestal in september. Dan gaat men gaat naar de begraafplaats om zijn zonden van vorig jaar op te biechten en om aan de overledenen te vragen om tussen te komen bij de Almachtige om hen te vergeven.
Bij het bezoek aan een graf legt men er een steentje op. Aartsengel Gabriël ziet dat en brengt de boodschap van het bezoek aan de ziel van de overledene.
Dankjewel voor het gesprek!
Dit interview werd afgenomen in oktober 2013 door LECA (Landelijk Expertisecentrum voor Cultuur van Alledag). De werking van LECA maakt sinds 1 januari 2019 onderdeel uit van Histories. |