Karel van het Gevangenismuseum in Merksplas vertelt hoe ze hun waardevol erfgoed beschermen
We gingen in gesprek met Karel Govaerts, secretaris van het Gevangenismuseum in Merksplas. Hij deelt zijn ervaringen in de strijd van het museum voor het behoud en de bescherming van Merksplas-Kolonie.
Hoe hebben jullie ervoor gezorgd dat het Gevangenismuseum haar plaats verzekerde op het domein van Merksplas-Kolonie? Hoe zijn jullie van start gegaan?
Met ‘de voetmars op Wortel-Kolonie’ in 1995, een protestwandeling voor het behoud van het erfgoed, plaatste vzw Convent uit Hoogstraten het waardevolle erfgoed een eerste keer in de kijker. Aansluitend hielden we een debat waarop belangrijke politici waren uitgenodigd. Dit zorgde voor een breed draagvlak, zowel bij de lokale bevolking als bij diverse overheden. Het lobbywerk beperkte zich niet tot het lokale niveau. Van in het begin waren politici uit de nationale politiek, zoals Vlaams minister-president Luc Van den Brande, aanwezig tijdens publieksactiviteiten. Daar is voor de overheden de klik gekomen: dit mag niet verloren gaan. Vanaf dan is men afgestapt van het idee om op het domein gebouwen te zetten en wou men het landschap beschermen. Uiteindelijk is die bescherming gerealiseerd in 1999. Op provinciaal niveau leidde de ijver voor het beschermen van Merksplas-Kolonie en Wortel-Kolonie tot de oprichting van Kempens Landschap, dat intussen veel domeinen in de provincie Antwerpen onder de hoede heeft.
Je vertelde net hoe jullie draagvlak gecreëerd hebben op politiek vlak. Hoe hebben jullie draagvlak gecreëerd bij de lokale bevolking?
Om te weten te komen of er voor zo’n verhaal belangstelling was, namen we deel aan de Open Monumentendagen van 1998. We organiseerden een tentoonstelling en gegidste wandelingen. We maakten er veel tamtam rond: we lieten een lintje knippen door Gisleen Van Belle, de directeur-generaal van het gevangeniswezen, en de minister-president van Vlaanderen, Luc Van den Brande. Op twee dagen tijd kregen we 2000 bezoekers over de vloer. Daarnaast boden er zich ook 25 mensen aan die wilden meewerken. Sindsdien organiseren we jaarlijks een tijdelijke tentoonstelling met een andere invalshoek om de interesse van het publiek rond het thema vrijheidsberoving hoog te houden.
“Jaarlijks organiseren we een tijdelijke tentoonstelling met een andere invalshoek om de interesse van het publiek rond het thema vrijheidsberoving hoog te houden.”
Hoe ging het verder na de mars op Wortel-kolonie en de Open Monumentendag in 1998?
We gingen proactief te werk. Het Gevangenismuseum dacht meteen op langere termijn, stelde zich cruciale vragen over volgende stappen en was zich telkens bewust van eventuele gevolgen. Toen we het museum oprichtten, kozen we er bewust voor om met jaarlijkse tentoonstellingen te beginnen. Want zolang er restauraties liepen gingen we geen definitief onderkomen hebben, en een plek inrichten en er dan uitvliegen zagen we ook niet echt zitten. Wachten met een tentoonstelling tot na de restauratie was dan weer geen optie, want dan wisten de mensen niet meer dat wij met een Gevangenismuseum wilden beginnen. Wat vaststond was dat de rode draad door die jaarlijkse tentoonstellingen vrijheidsberoving zou zijn. Maar als we voor de eerste tentoonstelling al meteen gingen kiezen om over de landlopers van Merksplas te praten, ja, dan hingen we vast aan dat thema. Dan verwacht men dat het Gevangenismuseum alleen maar vertelt over de landlopers van Merksplas. Eigenlijk zagen we dat veel ruimer, we wilden er een Belgisch verhaal van maken.
Waarom kozen jullie ervoor om een Belgisch verhaal te vertellen?
Het thema vrijheidsberoving is bij uitstek een maatschappelijk relevant thema. Het raakt aan een grondrecht dat ingeperkt wordt indien de maatschappelijke orde in gevaar is en hersteld moet worden. Het museum wil meer vertellen dan de geschiedenis van de landlopers, het wil ook het verhaal van het gevangeniswezen in België belichten. Daarvoor werd in gesprek gegaan met Justitie.
Ons doel? Een nieuwe insteek belichten over moderne en alternatieve vormen van straffen, de effecten van detentie, de fundamentele bedoeling van bestraffing en vormen van bestraffing, … Alternatieve straffen komen in ons huidig museumverhaal eigenlijk nu nog niet voldoende aan bod, maar in het nieuwe verhaal gaan we dat wel doen. Vandaar dat we ook relaties zijn gaan opbouwen met het Agentschap van Justitie en Handhaving. Wij hebben in voorbereiding op ons nieuw museum een denkdag georganiseerd. Dan zijn we op Vlaams niveau gaan kijken naar wie de topexperts zijn die ons daarbij kunnen helpen.
Wij hebben in voorbereiding op ons nieuw museum een denkdag georganiseerd. Dan zijn we op Vlaams niveau gaan kijken naar wie de topexperts zijn die ons daarbij kunnen helpen.
Dit klinkt allemaal erg doordacht. Hadden jullie hulp van buitenaf? Hoe hebben jullie je expertise opgebouwd?
Het museum raadpleegde verschillende specialisten en bezocht andere musea om de eigen expertise te vergroten. Eerst bezochten we het Nationaal Gevangenismuseum in de Kolonie van Weldadigheid in Veenhuizen (Nederland). We vonden dat destijds niet zo’n goed voorbeeld, maar daaruit konden we wel veel leren. Omdat we een Belgisch verhaal over het gevangeniswezen wilden vertellen en inhoudelijk advies nodig hadden, zijn we ook meermaals gaan praten met de opeenvolgende ministers van justitie. Om meer te weten te komen over alternatieve strafuitvoering hebben we bijvoorbeeld werkrelaties opgebouwd met Vlaamse topexperts zoals Paul Drossens, rijksarchivaris in Gent en gespecialiseerd in justitie, en Eric Maes, doctor in de criminologische wetenschappen en verbonden aan het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie. We zijn ook gaan praten met Tom Goossen, directeur van de justitiehuizen in Turnhout en Mechelen. Expertise komt hier ook van onze eigen vrijwilligers. Daar zitten veel oud-cipiers en hun familie bij.
Personen die in een gevangenis zitten, zijn vaak mensen die afwijkend gedrag vertonen. Daarom gingen we op zoek naar de wetenschappelijke denkers die zich verdiepten in deze materie. Zo kwamen we terecht bij het Museum Dr. Guislain in Gent. We voelden het meteen: we zaten op dezelfde golflengte. De ondersteuning van het Museum Dr. Guislain beperkte zich niet alleen tot het inhoudelijke, maar was ook van logistieke aard. Al die vitrinekasten die hier staan, die hebben wij van hen gekregen.
Je vertelt dat jullie bij verschillende andere instellingen zijn gaan aankloppen voor expertise. Hebben jullie ook samengewerkt met andere instellingen?
“Via samenwerking met diverse lokale partners zoals Natuurpunt, Wortel en de Gidsengroep Merksplas zorgden we voor lokale verankering en daardoor is dit museum niet zomaar naar een andere regio over te plaatsen.”
Het museum koos ervoor om niet enkel het verhaal van de strafuitvoering te vertellen, maar via samenwerking met diverse lokale partners zoals Natuurpunt, Wortel en de Gidsengroep Merksplas zorgden we voor lokale verankering en daardoor is dit museum niet zomaar naar een andere regio over te plaatsen. Het werd een uniek verhaal op een unieke locatie. In de marketing heet dat een Unique Selling Point. Hierdoor kan het museum niet zomaar naar een andere regio verplaatst worden. Het werd ook makkelijker om verbinding te vinden bij verschillende (toeristische) diensten van de omgeving. Wij zeggen zelf altijd: “De verhalen druipen hier van de bomen.”
En als je nu één tip moet geven aan andere erfgoedvrijwilligers, wat zou die zijn?
Samenwerken is de sleutel tot succes. Zonder de samenwerking met diverse diensten, politieke niveaus en experten (zowel intern als extern) zou het er vandaag helemaal anders uitzien. We hadden ook altijd een goede verstandhouding met het lokale bestuur. Als je als vrijwilligersorganisatie een initiatief wil opzetten waarbij je ondersteuning of financiering nodig hebt, dan moet je jezelf altijd de vraag stellen: ‘Hoe wordt de sponsor of subsidiegever er zelf beter van?’ Zodat het een win-winsituatie wordt.
Wil je meer te weten komen over hoe je draagvlak creëert voor jouw erfgoed? Op deze pagina vind je verschillende tips en tricks rond (lokale) beleidsbeïnvloeding.