In 1856 verscheen in Luik een antiklerikaal boekje dat kort nadien vertaald werd als Catechismus ten gebruike van hen, die, ten gevolge der mandementen der Belgische bisschoppen, niet katholiek meer zijn. In de klassieke vraag-antwoordvorm van de catechismus dreef de auteur de spot met allerlei katholieke gebruiken, waaronder in het bijzonder de biecht.
De anonieme auteur vertolkte een ruimer gevoel van onbehagen. De priester was een machtig man: hij kwam in de biecht veel geheimen te weten. Hij kon zijn biechtelingen voorlichten in de (seksuele) moraal. En wat deed hij precies met vrouwen, als die met hem afgezonderd waren?
Biechten was een veelvoorkomend ritueel in de Zuidelijke Nederlanden van de achttiende en negentiende eeuw. Bijna alle inwoners van het land gingen minstens een keer per jaar bij hun biechtvader langs om hun zonden te belijden. Desondanks werd het ritueel omringd door een waas van geheimzinnigheid. Wat in de biecht gezegd werd, bleef immers tussen de biechtvader en de biechteling. Niemand wist wat er in de biechtstoel werd verteld – of dat was toch de bedoeling. Net daardoor werd de biecht zo’n enigmatisch fenomeen, dat zowel nieuwsgierigheid als argwaan opwerkte.
Er is weinig bekend over hoe biechtpraktijken in deze latere periode veranderd zijn. De Zuidelijke Nederlanden zijn bovendien al helemaal weinig onderzocht. Nochtans kan deze regio – als een van de grote succesverhalen van de contrareformatie – een belangrijke casus zijn om de disciplinerende effecten van de biecht te onderzoeken. In dit artikel wil ik dan ook een tipje oplichten van de sluier rond de achttiende- en negentiende-eeuwse biechtpraktijk in de Zuidelijke Nederlanden. Ik zal tonen dat de geheimzinnigheid die de biecht omringde tegelijk haar sterkte en haar zwakte was. De angst en de nieuwsgierigheid die de biecht opwekte, maakten het tot een uniek instrument van sociale controle – een instrument om gelovigen onder de knoet te houden, maar ook een instrument voor die gelovigen om zich daartegen te verzetten.
Tegelijk probeer ik in dit artikel een model te bieden voor lokaal historisch onderzoek naar biechtpraktijken. De biecht was een kleurrijk ritueel dat een belangrijke rol speelde in het leven van veel gewone mensen. Aandacht voor dat ritueel kan lokaal-historische studies naar religie, sociale controle en dagelijks leven verrijken. Door gebruik te maken van een divers corpus van bronnen – van handboeken voor biechtvaders over sermoenen en leerboeken tot strafdossiers – kunnen we een rijk beeld schetsen van de dagdagelijkse biechtpraktijk en alle geheimzinnigheden, angsten en nieuwsgierigheden errond, en dat in de eerste plaats op een microniveau. Er is voor lokaal onderzoek naar het christelijk leven in het verleden al vruchtbaar gebruik gemaakt van decanale en bisschoppelijke visitatieverslagen. Ook voor de biecht bevatten die veel nuttige informatie. Maar hier wil ik daar vooral enkele andere, misschien minder bekende bronnen aan toevoegen.