‘Sustainable’ bosbeheer vormt vandaag de dag wellicht een van de belangrijkste ecologische uitdagingen, maar de bezorgdheid rond het bos is van alle tijden. In de zeventiende en achttiende eeuw was die zorg echter vooral uit economische noodzaak. Dit wordt geïllustreerd door een anonieme auteur, die in 1784 schreef:
‘C’est certainement à la négligence des propriétaires ou de ceux qui surveillent à leurs intérêts, que l’on doit attribuer le dépérissement où se trouvent aujourd’hui les bois de bien des cantons de nos provinces. Dans un temps où une plus grande consommation de bois et de chauffage et de construction en a fait hausser considérablement le prix; il n’est pas rare de trouver des espaces absolument nuds.’
Wanneer het Ancien Régime in 1784 op haar laatste benen wankelde, hield deze de toestand van de landbouw in het graafschap Vlaanderen en hertogdom Brabant tegen het licht. Met betrekking tot het bosbeheer legde de auteur meteen de vinger op de wonde. De eigenaars en hun rentmeesters waren, wat hem betreft, de oorzaak van de bedroevende staat van de bossen in onze contreien. Ondanks de structurele houtschaarste, werd het bestaande areaal nog steeds vaak op een onoordeelkundige manier beheerd. De veelvuldige gebruikstoepassingen van hout had de prijs dermate opgedreven dat eigenaars het verpatsen van hun bosbestand als een lapmiddel hanteerden om pecuniaire noden snel te ledigen. De auteur vervolgt zijn betoog evenwel met de lezers te wijzen op een enkele uitzondering; de bossen behorende tot het domein van de Arenbergs waren een lichtend voorbeeld van gedegen bosmanagement. Wat dit evenwel inhield liet hij in het midden. In deze bijdrage wordt het bosbeheer gedurende de vroegmoderne tijd geanalyseerd aan de hand van het domein van de hertogen van Arenberg. Het bosbeheer behelsde doorgaans een moeilijke zoektocht naar evenwicht tussen de baten op zowel korte als lange termijn. Opteerde men voor snelle winsten, door op korte termijn grote percelen te kappen? Of hanteerde men een langetermijnstrategie, waarbij men jaarlijks een beperkter areaal kapte, zodat de vegetatie kon regenereren? Specifiek hebben we hierbij aandacht voor de interactie tussen het beleid op het terrein en structurele evoluties binnen de West-Europese samenleving. De stijging van de houtprijzen in de zeventiende eeuw ten gevolge van de ontstane schaarste maakte een ondoordachte kapstrategie immers des te verleidelijker. Anderzijds kon een economische rationalisering van het beheer inkomsten op de langere termijn garanderen. Het domein van de Arenbergs in de zeventiende en achttiende eeuw, meer specifiek het Land van Edingen en het prinsbisdom Rebecq, vormt de casestudy waaraan we deze vragen aftoetsen. Deze bijdrage pretendeert geenszins het finale oordeel te vellen over het bosbeheer in de Zuidelijke-Nederlanden. Eerder hopen wij een leidraad te bieden voor andere historici, zowel op methodologisch als inhoudelijk vlak.