In de jaren zeventig van de vorige eeuw kon ik als middelbare scholier genieten van een studiebeurs die in 1629 door Cornelis Knapen in het leven was geroepen. Deze kanunnik afkomstig uit Helchteren voorzag niet alleen een geldsom voor een jongen uit zijn eigen geboorteplaats, maar ook voor iemand uit het naburige Heusden, van waar zijn moeder en – 350 jaar later – ik zelf afkomstig waren. Het heeft me altijd een bijzonder gevoel gegeven dat de wens van iemand die eeuwen geleden leefde nog altijd gerespecteerd wordt en dat ik in die lange traditie van respect voor een laatste wil een kleine schakel vormde.
De geschiedenis van studiefinanciering is een boeiend onderwerp, dat nog nauwelijks bestudeerd is. Vaak wordt gedacht dat studiebeurzen een recent fenomeen zijn. Willem I verleende in de jaren twintig van de negentiende eeuw toelagen voor opleidingen tot predikant, priester, onderwijzer en beeldend kunstenaar. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er in België een stelsel van door de overheid uitgereikte studiebeurzen tot stand. Cruciaal moment in deze evolutie was de oprichting in 1954 van een Nationaal Studiefonds, dat beurzen voor het middelbaar en hoger onderwijs verleende aan kinderen uit gezinnen met beperkte financiële middelen. Het was tekenend voor de welvaarts- en de verzorgingsstaat van de tweede helft van de twintigste eeuw. Dankzij de democratisering van het onderwijs vonden vele arbeiderskinderen de weg naar de universiteit.
Ook in de vroegmoderne tijd bestond er al een uitgebreid aanbod aan studietoelagen, niet alleen voor universiteitsstudenten, maar ook voor scholieren aan Latijnse scholen. Een en ander lijkt niet te stroken met de voorstelling van het ancien régime als een verstarde standenmaatschappij, waar weinig of geen sociale mobiliteit bestond. De school heeft altijd al in grote mate bijgedragen tot de ‘reproductie’ van de samenleving, zoals de Franse socioloog Bourdieu in een spraakmakend boek beschreven heeft. Ook in de vroegmoderne tijd reproduceerde de school de maatschappij met al zijn ongelijkheden en onrechtvaardigheden. Hoe valt dat te rijmen met het bestaan van studiebeurzen die aan kinderen van minder begoede ouders gegeven werden? Ook voor de lokale geschiedenis vormen deze stichtingen een bijzonder boeiend en veel te weinig bekend gegeven.