Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren in het bezette België en Noord-Frankrijk zes- tot zevenduizend burgerspionnen actief. Zij vergaarden in bezet gebied gegevens over het Duitse leger en speelden die vervolgens door aan de militaire attachés van België en Groot-Brittannië in het neutrale Nederland. Daar werden ze geanalyseerd en doorgeseind naar Engeland.
Er kunnen drie spionagetypes worden onderscheiden. In de eerste plaats waren er de O.F.-posten. O.F. staat voor Observation Ferroviaire en wil zeggen dat de spionnen die zo’n post bemanden het passerende treinverkeer in kaart brachten, het zogenaamde trainwatchen. Maar liefst 82 procent van de spionnen in het bezette België en Noord-Frankrijk hield zich hiermee bezig. Een tweede type was de O.T.-post, of Observation Territoriale. Agenten die zich daarmee inlieten, probeerden algemene militaire informatie over de Duitsers te verzamelen: troepenbewegingen, activiteit rond forten of in havens enzovoort. Deze groep was goed voor zeventien procent van de spionnen. De laatste groep, en met minder dan één procent ook veruit de kleinste, bemande een O.A.-post, of Observation Aérienne. De spionnen die zich daarvoor engageerden, hielden alle Duitse militaire activiteit op en rond verschillende vliegvelden in de gaten. Veruit in de meeste gevallen hielden de gerekruteerde agenten zich dus bezig met het noteren van passerende treinen: tijdstip, richting, lading. Alles werd genoteerd. Vooral de Britten wilden een zo volledig mogelijk beeld over de Duitse troepenbewegingen in bezet gebied vergaren. Op die manier trachtte men te voorspellen waar er grote militaire activiteit op til was en konden de geallieerden daar op anticiperen.
In de stad Mechelen waren tijdens de Eerste Wereldoorlog zeker 49 burgerspionnen actief. Allen werkten zij – ergens tussen begin 1915 en de Wapenstilstand – in opdracht van een spionagedienst van de Verenigde Legers. Ze noemden zichzelf liever agenten, omdat aan de term spion in die periode een negatieve bijklank hing: met spioenen werden Belgen aangeduid die informatie aan de Duitsers doorspeelden. Mechelen vormde voor de agenten een uitstekend doelwit. Niet alleen was de stad een belangrijk knooppunt op het Belgische spoornet, de Centrale Werkplaats (Arsenaal) van de Belgische spoorwegen was er ook gevestigd. Daar stelden de Duitsers treinen samen, verzamelden ze materiaal en voerden ze herstellingen uit. Ze maakten daarbij bovendien gebruik van Belgisch personeel. Deze Arsenaalmannen bevonden zich bijgevolg in een uitstekende positie om te spioneren. Veel mensen die in de buurt van een belangrijke spoorlijn woonden, werden bewust gerekruteerd door de geallieerden, ook in Mechelen. De Duitse troepen en materialen kwamen bijna allemaal uit het Ruhrgebied, via Luik en Leuven tot Mechelen. Van in de Dijlestad ging het traject verder over Gent en Brugge, tot aan het Vlaamse front. Alle treinbewegingen die op deze (en andere) lijnen plaatsvonden, werden door verschillende spionagediensten – die niet van elkaars bestaan afwisten – nauwlettend in het oog gehouden. Wie denkt dat alle spionnen uit de Eerste Wereldoorlog Mata Hari’s of James Bond-achtige figuren waren, heeft het grondig mis. Doorgaans waren het onopvallende arbeiders, cafébazen of postbodes. Eén op vier spionnen in het bezette gebied was vrouw.
In dit artikel zal ik het verhaal brengen van een Mechels koppel dat in de loop van 1917 werd gevraagd om te spioneren voor een kersverse spionagedienst die ook in Mechelen een observatiepost wilde stichten. Jan August Van Den Eynde en zijn vrouw Catharina Dille aanvaardden de opdracht en werden zo gerekruteerd als spion voor de Service Van Bergen (ook bekend als Service M.82). Die dienst stond onder leiding van Henri Van Bergen, een diplomaat uit Herent die in
China had gewoond en in opdracht van het Britse Oorlogsministerie werkte.