Mensen proberen al eeuwenlang hun leefwereld en ervaringen vast te leggen op beeld, eerst via de beeldhouw-, teken- en schilderkunst, later ook met behulp van de fotografie. Naarmate de technologische mogelijk heden van de fotografie toenamen, kregen steeds bredere lagen van de bevolking toegang tot het medium. Deze foto’s vormden voor de betrokkenen vaak bijzondere kleinoden, die goed bewaard dienden te worden. Daarom werden ze steevast in fotoalbums gekleefd, soms voorzien van bijschriften. Sommige albums groeiden uit tot heuse plakboeken of bevinden zich op de grens tussen dagboek, autobiografie en fotoalbum. De foto’s in dergelijke albums zijn vaak in klein formaat, maar daarom niet minder waardevol als historische bron. In de jaren 1970–1980 was er vooral vanuit antropologische hoek aandacht voor familiefotografie en fotoalbums, maar sinds het laatste decennium verschenen deze bronnen ook binnen het blikveld van historici en kunstwetenschappers.
Waar portretten vaak geposeerd zijn en een uniek moment wilden vastleggen, getuigen snapshots veelal van de kleine, spontane aspecten van het leven. Beide bieden een bijzondere en soms intieme blik op het verleden. Na een methodologische introductie, belichten we in deze bijdrage de geschiedenis van de familiefotografie voor de periode 1860–1940 en de mogelijkheden en beperkingen van familiefotografie en fotoalbums voor historisch en genealogisch onderzoek aan de hand van enkele albums bewaard in Liberas.