In juli 1774 bezocht de zeventienjarige aartshertog Maximilianus Franciscus van Oostenrijk (een broer van keizer Jozef II van Oostenrijk en van koningin Marie-Antoinette van Frankrijk) de Zuidelijke Nederlanden. Op 27 juli hield hij halt in Antwerpen waar het stadsbestuur en de aalmoezeniers hem vergastten op een ‘luysterlijk prael-bal’. Het bal was toegankelijk voor een breed, betalend publiek en werd georganiseerd in het theater- en operahuis van het Tapissierspand, de grote, commerciële schouwburg van de stad, gelegen aan wat nu de Komedieplaats is. De aalmoezeniers, rijke burgers die verantwoordelijk waren voor de armen- en ziekenzorg, waren de eigenaars van de schouwburg, en de inkomsten van het bal kwamen de armen ten goede. Het toneelpodium was ‘door den Italiaenschen meester Cadely [recte: Caldelli] […] met nieuwe decoratien rondom opgepronkt, en het geheel werd ‘verlicht door menige bougien van wit wasch en andere suyvere keers-stoffe gemaekt, besonderlijk op de kristaline kroon-lusters, welkers wederschyn geeft en verheft de verschydentheyd der straelen.’1 Algauw was het bal ‘in vollen swier […] tussen het groots geluyt van timbalen onder twee-en-twintig instrumenten der ervaere tooneel-musicanten’. De aartshertog, die met zijn gevolg had toegekeken vanuit de grootste loge, was zo onder de indruk van de feestvreugde dat hij zich ‘geweerdigde van te komen dansen met de adelvrouwen, jonkvrouwen en jouffrouwe’. Kortom, de avond was een succes.
Het ‘prael-bal’ dat werd georganiseerd ter ere van Maximilianus Franciscus is een van de zeldzame achttiende-eeuwse publieke bals uit de Zuidelijke Nederlanden waarvan een beschrijving werd overgeleverd (opgesteld door Jacobus van der Sanden (1726-1799), secretaris van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten).2 Het vormt dan ook een mooi vertrekpunt voor onderzoek naar de achttiende-eeuwse Antwerpse publieke balcultuur. Theater- en operabals worden nu vooral geassocieerd met de grote en beroemde operahuizen van het verleden (London, Parijs) en het heden (het Wiener Opernball), maar ook in de theaters en operahuizen van de Zuidelijke Nederlanden waren publieke bals ooit erg populair en vormden ze een hoogtepunt in het sociale en culturele leven van heel wat (rijkere) burgers. Het dansen zelf bestaat grotendeels in het moment, maar heel wat sporen in de marge van het eigenlijke dansen kunnen licht werpen op de bredere balcultuur. Naar welke bronnen kunnen we dan op zoek gaan? Wat kunnen die bronnen ons vertellen over de manier waarop men in de achttiende eeuw tegenover dans stond. In welke omstandigheden werd er gedanst? Welke hulpmiddelen zijn er bij de weergave van de danscultuur van het verleden?
Dit artikel wil kort ingaan op enkele van die sporen aan de hand van het verhaal van de bals in het Antwerpse Theater van het Tapissierspand (afb. 1). In dit artikel kijken we naar georganiseerde, publieke bals waar entreegeld diende te worden betaald. De adel danste uiteraard al lang voor de achttiende eeuw (bij de hogere klassen was onderricht door een dansmeester vanzelfsprekend), maar daar ging het om private gelegenheden. Ook de lagere klassen dansten geregeld: op feesten zoals huwelijken bijvoorbeeld, of op kermissen, maar daar ging het om eerder geïmproviseerde, nauwelijks in regels vastgelegde gelegenheden. Theater- en operabals (die toegankelijk waren voor een breed publiek) waren een uitvinding van de achttiende eeuw.