Het ontstaan en de geschiedenis van een dorp of stad onderzoeken is niet eenvoudig. Ondanks het nog bestaande materieel erfgoed, de overgeleverde documenten en verhalen blijven vele vragen onbeantwoord. De heemkundige
bijt zijn tanden stuk op vragen zoals wie heeft die gemeenschap gesticht, van waar kwamen deze mensen, was het een enkele of verschillende familieclans of tot welke volksgroep behoorden zij? Sinds enkele jaren krijgt de heemkunde vanuit een onverwachte hoek hulp aangereikt dankzij het onderzoek van het
menselijk DNA.
Het letterwoord DNA schrikt nog veel mensen af. Via de media associëren ze het met ziekten en misdaadonderzoek. Maar het belang van de kennis en het onderzoek van DNA reikt veel verder. DNA is aanwezig in elke lichaamscel en bepaalt onze lichamelijke en geestelijke kenmerken. We erven het in gelijke mate van onze ouders op nog steeds dezelfde wijze als bij het ontstaan van de mens. Het DNA is daardoor een archiefdrager van de menselijke evolutie.
Heemkundigen, genealogen en historici zijn vertrouwd met en afhankelijk van allerlei soorten archiefvormen. Die brengen we spontaan in verband met schriftelijke of materiële archiefbronnen. Maar ook de mens is al eeuwen het
studieobject van diverse wetenschappelijke disciplines. De ontstaansgeschiedenis van het leven en van de mens in het bijzonder fascineert alle stervelingen. De paleontologie en de archeologie slaagden erin een deel van
de puzzel op te lossen. Hun bron betreft echter de dode mens, niet de levende. In ons erfgoedwerkveld, namelijk heemkunde en familie- en volkskunde, is die levende mens wel prominent aanwezig. De archiefbron die we daar aanboren is het menselijk geheugen en de uitgelezen techniek daarvoor is oral history. Mensen interviewen leert ons veel wat we niet in schriftelijke bronnen vinden. Daarbij voegen zich nu de mogelijkheden die het DNA-onderzoek ons biedt: de biologische mens als archiefbron.