Kan de vrijmetselarij gekenschetst worden als een geheim genootschap? Velen denken dat. Nochtans is de historische realiteit een stuk complexer dan deze algemene typering zou laten vermoeden. Interessante aanknopingspunten om de status van het geheim in de geschiedenis van de (Belgische) vrijmetselarij wat preciezer te kunnen vatten, kan men alvast terugvinden in het oeuvre van de Duitse socioloog Georg Simmel (1858-1918). In enkele klassieke teksten maakte deze laatste een fijnzinnige analyse van het geheim dat hij omschreef als een van de grootste verwezenlijkingen van de menselijke beschaving: het kunnen geheimhouden van dingen maakte het immers mogelijk om een subtiele wisselwerking op te bouwen tussen twee werelden, die van het bekende en die van het verborgene. Dat liet bijvoorbeeld toe om geraffineerde menselijke relaties op te bouwen, waarbij het meer of minder delen van geheimen meteen ook nabijheid of afstand kon genereren: zonder dit soort ‘spel’ geen liefde of vriendschap. Simmel had daarbij ook aandacht voor de plaats van het geheim op een meer omvattend, zeg maar op een algemeenpolitiek niveau. Hij meende immers te kunnen vaststellen dat doorheen de geschiedenis van de moderne samenleving (hij schreef zelf kort na de eeuwwisseling) staatszaken steeds meer openbaar waren geworden, terwijl de persoonlijke sfeer nadrukkelijker in de beslotenheid terecht kwam. Hoewel Simmel het geheim als een neutrale categorie hanteerde – het kon zowel op positieve als op negatieve manier worden gehanteerd – legde hij toch de nadruk op het feit dat het geheim vooral een sfeer van vrijheid kon creëren. En hier kwamen ook verenigingen zoals de vrijmetselarij in zijn blikveld.