In oorlogstijd is een misdrijf vaak niet gewoon een misdrijf. Bezetting, schaarste en geweld kunnen nieuwe drijfveren creëren om de wet te overtreden, of misdrijven een nieuwe betekenis geven. Dit heeft ook gevolgen voor de mate waarin de bevolking én de rechterlijke macht vinden dat criminaliteit bestraft moet worden. Sommige misdrijven worden in het licht van de oorlogsomstandigheden zwaarder beoordeeld, terwijl andere feiten juist gemakkelijker te rechtvaardigen zijn. Dit verschijnsel verdwijnt niet direct wanneer de oorlog is afgelopen. De samenleving is immers niet opeens in zijn oude orde hersteld. Dat zien we bijvoorbeeld als we kijken naar geweld tegen collaborateurs tijdens en direct na de bevrijding van België in 1944 en de manier waarop de rechterlijke macht hiermee is omgegaan.
Tussen september en november 1944 noteerde het parket van de procureur des Konings in het arrondissement van Brussel zo’n 22 gevallen van ernstig geweld tegen (vermeende) collaborateurs, waarbij 27 doden vielen. In alle gevallen opende het parket een onderzoek. Vaak kon vastgesteld worden dat de daders bij een verzetsgroep hoorden, maar meestal konden de ze niet verder worden geïdentificeerd. Na een gerechtelijk onderzoek dat soms beknopt, maar vaak ook zeer uitgebreid was, werd er uiteindelijk niemand voor deze moorden veroordeeld.
In dit artikel zullen we een van deze gerechtelijke onderzoeken nader bekijken, om te zien hoe de rechterlijke macht omsprong met de gevoelige materie van geweld tegen collaborateurs. Gekozen is voor de moord op Norbert Neirinck en Isabelle Rodriguez, beide gepleegd door een verzetsman in september 1944. Hoewel de zogenaamde straatrepressie na de bevrijding een veelbesproken thema is, bestaat er maar weinig wetenschappelijk onderzoek naar. De publieke opinie in Vlaanderen hierover is mede gevormd door publicaties uit Vlaams-nationalistische hoek, waarin de indruk wordt gewekt dat het geweld tijdens de bevrijding en de naoorlogse bestraffing van collaborateurs politieke afrekeningen waren. Het slachtofferschap van collaborateurs staat dan ook centraal.
Hier bekijken we het geweld niet vanuit het perspectief van de slachtoffers, maar vanuit dat van de rechterlijke macht. Gerechtelijke bronnen kunnen namelijk een nieuwe kijk bieden op het geweld rondom de bevrijding. Hoe keek de rechterlijke macht naar de slachtoffers en daders van dit geweld? Welke gevolgen gaf justitie hieraan en waarom? En werd moord op een collaborateur in de direct naoorlogse context eigenlijk wel als een misdrijf
beschouwd?