‘Hoe intenser de jacht op vooruitgang, hoe sterker het instinct tot conservering’ schreef André Capiteyn in het licht van de Wereldtentoonstelling die in 1913 te Gent werd georganiseerd. Tot het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw besloeg die conserveringsdrang echter allerminst het eigen, lokale verleden. De Griekse en Romeinse oudheid golden lange tijd als anker- en referentiepunt voor wie zijn culturele roots wilde bestuderen. Ook toen de plaatselijke cultuur het nieuwe interessedomein werd, wekte niet zozeer het toenmalige hic et nunc de interesse maar eerder de Oudgermaanse wortels van dat volkse leven.
In een periode waarin de maatschappelijke, sociale, culturele en architecturale veranderingen elkaar in een steeds sneller tempo opvolgden onder invloed van de eerste industrialiseringsgolf, ging er in meerdere landen in Europa min of meer gelijktijdig een belletje rinkelen bij een aantal mensen. Men prees het traditionele leven van gewone mensen in pre-industriële enclaves en afgelegen gebieden (lees: boeren en vissers), verrichtte onderzoek naar de veronderstelde gemeenschappelijke grond van als ‘oorspronkelijk’ beschouwde gebruiken en tradities en zag hierin een uitgelezen kans om de verbindende onderlaag tussen mensen, hoog en laag, te benadrukken. Een gedeelde identiteit die de inwoners van een land of een gebied (lees: een volk) verbond, werd als het ware ‘ontdekt’, vermarkt en gepromoot. Niet zozeer de veranderingen zelf als wel het feit dat de vernieuwingen de traditionele manier van leven vervingen, leidde tot het willen redden van relicten van een als eeuwenoud en onveranderd geachte gemeenschappelijke cultuur.
Lag deze nieuwe blik op het lokale en recente verleden van gewone mensen aan de basis van de eerste openluchtmusea en meer in het bijzonder het Openluchtmuseum van Bokrijk? En zo ja, hoe gaf deze aandacht het museum mee vorm, en welke rol speelt ze vandaag nog? In deze bijdrage ga ik eerst in op de motieven die aan de basis lagen van het ontstaan van de eerste openluchtmusea, die bij uitbreiding ook geleid hebben tot de oprichting van het Openluchtmuseum Bokrijk. Voor wat Bokrijk betreft ga ik vervolgens kort in op de persoon van Jozef Weyns en de rol die hij gespeeld heeft in zowel de uitbouw van het museum als zijn rol als ‘paus van de heemkunde’. Tot slot zoom ik in op de museale principes die het Openluchtmuseum aan het begin van deze eenentwintigste eeuw hanteert en hoe deze zich verhouden tot heemkunde vandaag.