Als kind speelde ik...
Spelletjes vroeger en nu
Auteur: Histories
Omdat er op school al lang genoeg wordt stilgezeten, wordt de pauze dikwijls aangegrepen om tal van spelletjes te spelen. Sommige spelletjes zijn vrij recent, terwijl anderen al eeuwen worden gespeeld, in alle mogelijke vormen en variaties. Hieronder hebben we een lijst met speelplaatsspelletjes gemaakt. Het spreekt voor zich dat die lijst niet volledig is. Van elk spelletje bestaan er bovendien vele verschillende variaties. Vroeger werden bepaalde spelletjes bijvoorbeeld op een andere manier gespeeld dan vandaag de dag en ook in verschillende scholen worden bepaalde spelletjes op een andere manier gespeeld. Toch zul je zien dat je waarschijnlijk wel één of meerdere van deze spelletjes kent van uit je eigen kindertijd.
Eeuwenoude spelletjes
Sommige spelletjes worden al eeuwenlang gespeeld en zijn nu nog populair. Van een aantal spelletjes weten we bijvoorbeeld dat ze al in het oude Egypte werden gespeeld. Dankzij het schilderij Kinderspelen (1560) van Pieter Bruegel de Oude hebben we ook een vrij goed zicht op de spelletjes die kinderen hier in de middeleeuwen speelden.
Bikkelen
Bikkelen is een spel waarbij bikkels worden opgegooid en opgevangen. Er bestaan verschillende manieren waarop kan worden gebikkeld, maar bij elke manier is vooral coördinatie belangrijk. Een van de mogelijke manieren is dat de bikkels opgegooid en opgevangen worden op de rug van de hand. Vervolgens wordt hetzelfde gedaan maar dan met de handpalm.
Jojoën
Iedereen heeft wel al eens met een jojo gespeeld en ook vandaag de dag wordt er nog steeds gejojood. Een jojo bestaat uit twee schijfjes die met elkaar zijn verbonden. Rond het midden is een touw gewikkeld dat aan het uiteinde een lusje heeft dat je over je vinger kunt schuiven. De bedoeling is de jojo zo lang mogelijk te laten af- en oprollen. Sommigen zijn daar zeer behendig in en voegen allerlei trucjes toe. Er zijn zelfs jojo-wedstrijden waar je die trucjes kunt tonen en erop beoordeeld wordt.
Bikkelen was ontzettend populair in het oude Griekenland. Heel wat auteurs uit die tijd beschrijven hoe kinderen van op heel jonge leeftijd al met bikkels speelden en soms urenlang hun vaardigheden trainden. Ook op oude vazen uit die tijd is vaak te zien hoe mensen met de bikkels werpen. Die bikkels waren meestal de kleine botjes van het enkelgewricht van kleine hoefdieren maar werden soms ook al uit klei gemaakt. In Griekenland heette de bikkel een astralagos en wanneer het land onder gezag kwam van de Romeinen in 146 voor Christus, doopten de Romeinen de astralagos om tot talus. Meisjes speelden het vooral als een behendigheidsspel, terwijl jongen de bikkels meer zagen als een kansspel, waarbij de bikkels dienden als een soort van dobbelstenen. Meer dan zestien eeuwen later en duizenden kilometers verder vinden we het bikkelen terug in onze contreien op het schilderij van Bruegel. Ook uit prenten uit de negentiende eeuw blijkt dat het spel hier toen nog vaak werd gespeeld en er zijn dan ook heel wat bikkels uit die tijd bewaard. Vandaag de dag kennen kinderen het bikkelspel iets minder, al duikt het hier en daar nog op de speelplaats op. De bikkels zijn wel niet meer van bot gemaakt, maar van plastic of ijzer. Ook bestaan er grote regionale verschillen. Zo spelen Nederlandse kinderen doorgaans met vier bikkels en een bal, terwijl kinderen uit België, Frankrijk en de Verenigde Staten meestal met vijf bikkels spelen.
De jojo is net als bikkelen een eeuwenoud spel, al bestaat er wat onduidelijkheid over het exact aantal eeuwen dat de jojo al zou bestaan. Volgens sommige bronnen speelden Chinese kinderen zo’n 3000 jaar geleden al met een gelijkaardig stuk speelgoed. In Griekenland zijn jojo’s gevonden van ongeveer 2500 jaar oud en werd een vaas opgegraven waarop een jongen te zien is die met een jojo speelt. De jojo’s uit die tijd bestonden uit twee terracotta schijfjes. Ook op de Filippijnen zijn sporen gevonden van de jojo, al werd die voor een volledig ander doel gemaakt. Naar verluidt zouden Filippijnse jagers 500 jaar geleden houten jojo’s gebruikt hebben om te jagen.
Maar de jojo zoals we die vandaag kennen, dateert van rond de tweede helft van de 19de eeuw wanneer twee Amerikanen een patent nemen op de ‘whirligig’, wat later bekend zou worden als de jojo. Ongeveer gelijktijdig verspreidde de jojo zich ook in Europa, onder de naam bandalore. Die jojo was door handelaren meegebracht uit China langs de zijderoute en later ook langs de internationale handel overzee. Het duurde echter tot de jaren twintig van de vorige eeuw vooraleer de jojo een echte rage werd in Amerika en later ook in Europa. Een immigrant uit de Filippijnen vatte toen immers het idee op om een fabriek op te richten die het stuk speelgoed zou fabriceren onder de naam ‘yoyo’, wat in het Filippijns zoveel betekent als ‘kom-kom’. De fabriek zag in 1928 het levenslicht in Californië en kon aanvankelijk op weinig vertrouwen rekenen op de zakenmarkt. Tegen november 1928 had Pedro Flores echter 2000 jojo’s verkocht. Vier maanden later waren dat er al 100 000. Pedro Flores nam in 1930 een patent op de naam ‘yoyo’ en verkocht niet veel later zijn fabrieken voor een klein fortuin aan Donald F. Duncan. De jojo bleef razend populair. Zo populair zelfs dat vele andere fabrieken na de oorlog ook jojo’s begonnen te vervaardigen. Toen Duncan zich daar tijdens de jaren 1960 tegen verzette omdat de naam yoyo beschermd zou zijn, kreeg hij ongelijk van de rechter. Die oordeelde dat de naam jojo een zodanig algemene term was geworden dat iedereen hem mocht gebruiken. Vandaag de dag jongleren kinderen nog steeds met jojo’s, die in alle maten, vormen en kleuren te verkrijgen zijn.
Hoepelen
Hoepelen zou reeds sinds de Klassieke Oudheid worden gedaan. Om te kunnen hoepelen heb je een hoepel of hoelahoep nodig. Een hoelahoep is een houten of een plastic cirkel die je ofwel over de grond kunt laten rollen ofwel om je middel kunt laten draaien.
Bellen blazen
Dankzij een mengsel van water en zeep en een bellenblaasvorm kan iedereen bellen blazen. Een bellenblaasvorm kan zelf gemaakt worden met bijvoorbeeld ijzerdraad, maar bijvoorbeeld ook een tennisraket kan dienen als bellenblaasvorm. Het meest gekend zijn de kant-en-klare pulletjes waarin zowel een sopje zit als een plastic stokje met daarop een cirkel.
Sinds de Oudheid wordt in heel wat culturen over heel de wereld met de hoepel gespeeld. In het oude Griekenland werden die gemaakt uit brons, ijzer of koper en werden ze met een stok voortgerold. De Romeinen namen de idee van hoepelen over, maar vonden eigen spelregels uit: de speler moest erin slagen een stok of speer door een rollende hoepel te werpen. Ook de Indianen in Noord-Amerika en sommige Afrikaanse stammen oefenden op een gelijkaardige manier hun behendigheid.
Uit rapporten van missionarissen van de 19de eeuw blijkt dat ook in landen zoals China, Tanganyika en Sierra Leone lustig met hoepels werd gespeeld. Dichter bij huis werd de hoepel populair in Engeland rond de 15de eeuw en vinden we op het schilderij van Pieter Bruegel de oude (1560) kinderen terug die een hoepel voortrollen met een stok. Tegen de 18de eeuw werd hoepelen zelfs zodanig populair in Engeland dat hoepelende kinderen als een overlast werden gezien. De politie nam een tijdlang de ijzeren hoepels van de kinderen in beslag wanneer die op straat speelden, maar zonder veel succes. Hoepelen was een echte rage en daar kon geen politiemacht tegenop. Tijdens de 19de eeuw werden naast ijzer ook heel wat hoepels gemaakt uit gebogen hout.
Tijdens de jaren 1950 veranderde het gebruik van een hoepel drastisch door de introductie van een plastieken hoepel, die de uitvinders hoelahoop noemden. De hoelahoop moet in tegenstelling tot de ijzeren of houten hoepels niet voortgerold worden, maar zo lang mogelijk rond het lichaam gedraaid worden. De hoelahoep werd een razend succes en de firma Wham-O verkocht op vier maanden tijd meer dan 25 miljoen hoepels. Vandaag de dag is dit de meest gebruikelijke vorm geworden van het hoepelen en is het voortrollen over de grond grotendeels verdwenen. Het rollen van een hoepel gebeurde vooral vroeger. De hoepel werd dan in beweging gehouden door middel van een stok. Sinds kort zwieren ook veel volwassenen een hoelahoop rond hun middel, omdat dat goed zou zijn voor de buikspieren.
De bellenblaasvorm wordt in het sopje gehouden en wanneer er een soort van vliesje in de vorm zit, kan er voorzichtig op geblazen worden. Op die manier kunnen er grote bellen, kleine bellen, veel of weinig bellen worden geblazen. De zeepbel zweeft door de lucht, is elastisch en heeft de kleuren van een regenboog. Tegenwoordig bestaan er zelfs al bellenblaaspistolen.
Op het schilderij Kinderspelen (1560) van Bruegel zijn al kinderen te zien die bellen blazen, net als op vele schilderijen van Vlaamse kunstenaars uit de 16de en de 17de eeuw (zoals Hendrik Goltrius, Frans van Mieris en Cornelis Ketel). We kunnen dus met zekerheid zeggen dat kinderen al meer dan vierhonderd jaar op één of andere manier bellen blazen. Vroeger gebeurde dat meestal aan de hand van een pijpje uit klei, maar dat is inmiddels in onbruik geraakt. Vanaf het begin van de 20ste eeuw duiken er af en toe pijpjes in bakeliet op. Later werd dat vervangen door plastiek. Tegenwoordig blazen kinderen niet meer met een pijpje, maar met een plastieken stokje waarop een cirkel is bevestigd. In de jaren veertig introduceerde de Amerikaanse firma Chemtoy voor het eerst voorgemaakte bellenblaasvloeistof, wat immens populair werd en gebleven is tot op de dag van vandaag.
Hinkelen
Vooraleer er kan worden gehinkeld, moet er eerst een hinkelbaan met krijt op de grond worden getekend. Een hinkelbaan bestaat uit genummerde vakjes en kan verschillende vormen aannemen. Wanneer de hinkelbaan klaar is, kan het hinkelen beginnen. Er wordt een houten blokje, een steek of een ander voorwerp op het eerste vakje gegooid. Het is de bedoeling om op één been op alle vakjes te springen, behalve op het vakje waarop het voorwerp ligt. Vervolgens wordt het voorwerp op het tweede vakje gegooid, enzovoort.
Knikkeren
Knikkers of marbels zijn kleine of grotere balletjes bestaande uit hout, klei, steen, metaal of glas. Wanneer er wordt geknikkerd, zit er doorgaans één iemand neer met een mooie of grote knikker voor zich. Zo’n grote knikker wordt ook wel een ‘bolleket’ genoemd. Wie de knikker graag wil, moet hem met zijn of haar eigen - en meestal minder mooie - knikkers proberen raken. Wie als eerste de knikker raakt, wint de knikker en kan de nieuwe knikker in zijn of haar knikkerzak steken.
Hinkelen zou reeds sinds de Klassieke Oudheid worden gedaan. Op een Romeins plein werd bijvoorbeeld een hinkelbaan teruggevonden van wel dertig meter lang en er wordt gesuggereerd dat soldaten hinkelbanen gebruikten om beter te kunnen trainen. Het is niet onwaarschijnlijk dat kinderen de soldaten imiteerden door kleinere hinkelbanen te tekenen, al zijn voor dat laatste weinig harde bewijzen te vinden. Doorheen de middeleeuwen bleef het hinkelen razend populair, maar dan vooral bij kinderen. Het spel wordt nog steeds op één of andere manier gespeeld door kinderen over heel de wereld. In Frankrijk bijvoorbeeld heet het spel marelles, In Duitsland spreken ze van Tempelhüpfen, in Engeland wordt het spel hopscotch genoemd en in Japan spelen ze ishikeri.
Knikkers behoren tot het oudste speelgoed ter wereld. In het British Museum bijvoorbeeld, kan je knikkers bewonderen uit Kreta die dateren van 2000 voor Christus. Eén van de manieren waarop de Grieken met knikkers speelden was bijvoorbeeld door een cirkel te tekenen op de grond en daar zoveel mogelijk knikkers in te laten rollen. Ook op een prent van Bruegel (De Kermis van Hoboken) spelen kinderen een gelijkaardig spel, al gebruiken ze noten in plaats van de kleien knikkers die in die tijd kalkers of kalkedotters werden genoemd. De kinderen hebben een cirkel getekend waarin één knikker ligt. Waarschijnlijk gingen de spelregels als volgt: ieder kind mocht vanaf de meet één knikker binnen de cirkel schieten. De knikkers die ze uit de cirkel schoten mochten ze houden.
Eind negentiende eeuw industrialiseerde de productie van keramische knikkers die aan een goedkope prijs massaal werden verspreid. Ongeveer gelijktijdig komen er ook machinaal geproduceerde glazen knikkers op de markt, al breken die pas echt door tijdens de jaren 1950. De glazen knikkers zijn nog steeds de meest gebruikelijke, al zijn er nu zelfs ook plastieken knikkers verkrijgbaar.
Blindemannetje
Bij het spelen van blindemannetje wordt één kind geblinddoekt. Soms wordt het op die manier gespeeld dat het geblinddoekte kind iets of iemand moet zoeken, soms wordt het op die manier gespeeld dat het geblinddoekte kind moet raden wie er zich voor hem of haar bevindt. Vroeger was er nog een populaire variant: de geblinddoekte moest proberen iemand van de medespelers te grijpen, terwijl de anderen hem mochten duwen en plagen.
Tollen
Er bestaan verschillende soorten tollen: zo bestaat er een priktollen, zweeftollen en bromtollen. De meest gekende tol is de priktol. De priktol wordt in beweging gebracht door de punt tussen de vingers rond te draaien of door een touw rond de tol te wikkelen en dat touw snel los te trekken. Het is de bedoeling dat de tol zo lang mogelijk blijft ronddraaien. Soms wordt geprobeerd de tol in beweging te houden door er tegen te slaan als hij dreigt stil te vallen.
Dankzij de werken van Plato weten we dat Griekse kinderen in de Oudheid al een vorm van blindemannetje speelden, een spel dat eeuwenlang populair zou blijven. Ook op het schilderij Kinderspelen van Bruegel vinden we het terug, en ook op een gravure bij het gedicht Kinder-spel van de beroemde Nederlandse dichter Jacob Cats uit de 17de eeuw. Aanvankelijk speelden zelfs volwassenen blindemannetje, maar dat gebruik verdween eind 18de eeuw. Het spelen van blindemannetje is sindsdien voornamelijk een kinderactiviteit geworden, dat zowel bij Europese, als bij Arabische en Oostaziatische volkeren voorkomt.
Om het spel spannender te maken, kan een cirkel op de grond worden getekend met krijt. De cirkel wordt dan verdeeld en elk deel krijgt een nummer. Als de tol bijvoorbeeld stilvalt in het vakje met het cijfer tien, dan heeft de persoon tien punten.
Tollen werd reeds in de Klassieke Oudheid gedaan. De oude Grieken en Romeinen speelden met een zweeptol, waarbij het de bedoeling was om met een zweep de tol zo lang mogelijk in beweging te houden. In de middeleeuwen is de tol zelfs het meest vermelde speelgoed in de Nederlandse literatuur en heel wat schilderijen uit die tijd tonen kinderen die spelen met een tol. Op het schilderij van Bruegel zijn zowel prik- als zweeptollen te zien. In de jaren 1920 waren de houten priktollen bij ons een rage. Intussen heeft de top een ware transformatie ondergaan en zorgt ze ook nu nog voor echte hypes onder kinderen. Zo zijn Beyblades internationaal een hit. Beyblades werden voor het eerst in 2000 op de markt gebracht en zijn geïnspireerd op de Beyblade animatiereeks die wereldwijd wordt uitgezonden. Deze tollen worden al spinnend in een arena gelanceerd, waarna de andere speler moet proberen de tol van de tegenstander tot stilstand te brengen of uit de arena te laten vliegen.
Een lijst met spellen (die je misschien ook herkent)
In de loop der jaren zijn er natuurlijk ook nieuwe spellen bijgekomen. Als we naar de iets recentere geschiedenis van speelplaatsspelletjes kijken, komen we ook spellen tegen die bijna iedereen wel kent of eens gespeeld heeft. Sommigen voelen inmiddels alweer wat ‘verouderd’ aan, anderen worden nog steeds vol enthousiasme gespeeld.
Reeds decennialang wordt het spelletje ‘1, 2, 3, piano’, of de vele verschillende variaties erop, op speelplaatsen gespeeld. ‘1, 2, 3, piano’ dient altijd in groep te worden gespeeld. Één kind, de zogenaamde ‘pianist’, staat aan een muur, de andere kinderen staan in een rij op een aantal meter van de muur. Wanneer de pianist naar de muur kijkt, ondertussen “1, 2, 3, piano” roept en tegelijkertijd op de muur klopt, is het de bedoeling dat de anderen zo snel mogelijk naar de muur toelopen. Nadat de pianist de woorden heeft uitgesproken, draait hij of zij zich om en vanaf dan mogen de anderen niet meer bewegen: ze moeten allemaal als een standbeeld blijven staan. De eerste die beweegt, vliegt er uit. De eerste die de muur of de pianist weet te tikken, is de winnaar.
Blad, steen, schaar wordt dikwijls gespeeld om te bepalen wie als eerste mag beginnen met een spelletje, maar soms wordt het ook als een spelletje op zichzelf gespeeld. Er zijn minstens twee personen nodig om het spel te kunnen spelen. Iedereen houdt één hand in het midden van de groep. Wanneer er luidop “Blad, steen, schaar!” wordt gezegd, worden de vuisten gebald en nadat het laatste woord is uitgesproken, wordt ofwel een vlakke hand als blad ofwel een vuist als steen ofwel twee vingers als schaar getoond. Een steen wint van een schaar, een schaar wint van een blad en een blad wint van een steen.
Vooraleer ‘dikke Bertha’ kan worden gespeeld, worden er eerst twee zogenaamde ‘pakkers’ uitgekozen. De rest van de groep staat aan één kant, de twee pakkers staan in het midden. Iedereen moet naar de overkant proberen lopen, maar de pakkers proberen dit te verhinderen. Wie door de pakkers gepakt wordt, moet zich bij de pakkers aansluiten. Het spel is ten einde wanneer iedereen een pakker is.
Soms zie je een hele rij kinderen die gebukt met hun handen hun benen vasthouden. Dan mag je er zeker van zijn dat die kinderen haasje over aan het spelen zijn. Één iemand springt over ieder kind dat gebukt staat. Het steunt daarvoor met de handen op de rug van de kinderen die een rij vormen en springt met de benen gespreid over de kinderen. Wanneer het kind aan het einde van de rij is, bukt het zich ook en kan het spel op die manier blijven doorgaan.
Vele kinderen waren, en zijn nog steeds, geïntrigeerd door jongleurs. Omdat jongleren echter niet zo gemakkelijk is, kozen de kinderen ervoor om kleine balletjes tegen een muur te laten kaatsen en terug op te vangen. Na verloop van tijd probeerden ze natuurlijk ook te jongleren, wat na enige oefening ook meestal lukte. Het waren vooral meisjes die op de speelplaats met kaatsballetjes speelden. Dit soort kaatsballen mag weliswaar niet worden verward met het soort kaatsballen dat door volwassen sporters wordt beoefend.
Hoewel het tegenwoordig op de meeste scholen niet (meer) toegelaten is, werd er vroeger dikwijls gerolschaatst. Rolschaatsen zijn schoenen waaronder wieltjes zijn bevestigd. Er kunnen schaatsbewegingen mee worden gemaakt. Sinds enkele jaren hebben skeelers en inline-skates de zogezegd ‘ouderwetse’ rolschaatsen verdrongen, maar het principe blijft hetzelfde.
Met stoepkrijt in verschillende kleuren kunnen kinderen op de speelplaats de mooiste tekeningen maken. Soms gebruiken ze stoepkrijt echter enkel om er hinkelbanen mee te tekenen.
Touwtjespringen kan alleen worden gedaan of kan in groep worden gedaan. Om touwtje te springen heb je enkel en alleen een touw nodig. Niet zomaar eender welk touw natuurlijk, maar een touw met handvaten, een springtouw dus. Je neemt de handvaten in de hand en je draait het touw rond. Wanneer het touw de grond raakt, moet je springen. Je kan ook allerlei trucs doen: achteruit draaien, met één been springen, twee keer springen voordat het touw rond is, de handvaten kruisen, … Als je het in groep doet, houden twee personen elk een handvat vast, of één handvat wordt bijvoorbeeld aan een paal vastgeknoopt. De andere personen springen terwijl er wordt gedraaid. Soms is het touw zodanig lang dat er velen tegelijk kunnen springen. Er is dan dikwijls één iemand die bepaalt welke beweging wordt uitgevoerd. Wat nóg moeilijker is, is het gebruiken van twee springtouwen tegelijkertijd. Er wordt dan met de touwen in tegenovergestelde richting gedraaid. Het vergt heel wat coördinatie om dan ‘in te springen’. Soms worden er tijdens het touwtjespringen versjes opgezegd of liedjes gezongen. Touwtjespringen wordt niet enkel door kinderen gedaan, maar ook sporters doen het vaak. Vooral omdat het uithoudingsvermogen enorm wordt getraind. Tegenwoordig wordt het ook rope skipping genoemd.
Op de speelplaats wordt er dikwijls gevoetbald, maar niet alle regels worden nauwkeurig gevolgd omdat er meestal gewoon voor het plezier wordt gespeeld. In de meeste gevallen worden er twee ploegen gevormd waarbij de ene ploeg telkens de bal in de goal van de tegenstander moet proberen krijgen. Soms wordt er gewoon ook simpelweg geshot, zonder regels, zonder ploegen.
Een afneemspelletje wordt gespeeld met een stukje touw waarvan de uiteinden aan elkaar geknoopt zijn. Twee kinderen, in de meeste gevallen meisjes, staan tegenover elkaar. Het ene kind doet het touw rond de handen en houdt die vervolgens uit elkaar zodat het touw wordt aangespannen. Vervolgens worden er allerlei figuren gemaakt. Het andere kind moet het touw op een bepaalde manier van de handen van het ene kind afnemen zodat weer een andere figuur wordt gevormd. Er bestaan verschillende figuren die kunnen worden gemaakt. Het is met andere woorden een behoorlijk ingewikkeld spelletje.
Blikkenlopen is een meer gemakkelijke variant op steltlopen. Om te kunnen blikkenlopen heb je twee blikken nodig per persoon. In de blikken worden gaatjes gemaakt waardoor een touw kan worden gestoken. Het touwt dient lang genoeg te zijn. Vervolgens kan het kind de voeten op de blikken plaatsen en de touwen in de handen nemen. Zo kan het kind rondlopen.
Dood of levend is een balspelletje waarbij twee ploegen het tegen elkaar opnemen. De ene ploeg kan iemand van de andere ploeg proberen uitschakelen door te roepen: “Dood aan (naam)!” Wanneer de bal wordt gevangen door de andere ploeg gebeurt er niets, wanneer de bal de grond raakt, dient de zogezegd ‘dode’ persoon opzij te gaan. Deelnemers kunnen niet enkel buitenspel worden gezet, ze kunnen ook door de concurrerende ploeg worden afgesnoept. Enkel de concurrerende ploeg kan met het zinnetje: “Levend (naam)!” de ‘dode’ persoon terug levend maken om die persoon vervolgens voor hun eigen ploeg in te zetten. De ploeg die uiteindelijk geen leden meer telt, is uiteraard de verliezende ploeg.
Handjeklap is een spelletje waarbij kinderen elkaars handpalmen tegen elkaar slaan terwijl ze een versje opzeggen of een liedje zingen. Er bestaan vele verschillende handbewegingen en ook vele verschillende versjes en liedjes. Een voorbeeld van zo’n liedje is: “Er is een vrouw vermoord, met een gordijnenkoord, ik heb het zelf gezien, het was op kamer tien, het bloed liep van de trap, ’t leek wel tomatensap, ‘k nam er een likje van, ik werd er misselijk van, ‘k bel de politie op, ik zeg mijn naam hardop, mijn naam is, Anja Tanja Rikketikke Tanja Ollebolleknolle Elastiek”. Een ander voorbeeld is: “Een aapje wou eens vrolijk zijn en beet in de billen van de kapitein, de kapitein werd vreselijk boos en stopte het aapje in de poederdoos, de poederdoos was veel te wit, hij stopte het aapje in de kolenkit, de kolenkit was veel te vies en hij stopte het aapje in het theeservies, het theeservies was veel te mooi en hij stopte het aapje in de apenkooi. De apenkooi stond open, het aapje kon gaan lopen, het aapje kon weer zien en vijf plus vijf is tien”. Handjeklap is een spelletje dat doorgaans enkel door meisjes wordt gespeeld.
Kegelen werd vooral vroeger dikwijls gedaan op de speelplaats. Vandaag de dag is het ondertussen minder populair. Met een bal probeerden kinderen kegels omver te werpen. Hoe meer kegels er omvielen bij één worp, hoe meer punten er werden verdiend.
Bij het spelletje ‘Schipper mag ik overvaren?’ staat iedereen aan één kant, behalve de zogenaamde ‘schipper’, want die staat in het midden. Iedereen zingt: “Schipper mag ik overvaren, ja of neen? Moet ik dan een cent betalen, ja of neen? Wat moet ik doen?” Op dat moment geeft de schipper een opdracht, iedereen moet bijvoorbeeld al koprollend of al springend op één been de overkant kunnen bereiken. Wanneer iemand de opdracht niet kan volbrengen, moet die persoon ofwel de schipper helpen ofwel ligt die persoon dan volledig uit het spel. Het doel is natuurlijk zo lang mogelijk heen en weer te geraken en telkens iedere opdracht goed uit te voeren.
Om telefoontje te kunnen spelen, moeten de kinderen in een kring gaan zitten. Iedereen neemt de hand vast van de persoon die naast hem of haar zit. In het midden van de kring zit de zogenaamde ‘telefooninspecteur’. Wanneer iemand zegt: “Ik telefoneer naar (naam)” is het de bedoeling dat er met de gesprekspartner connectie wordt gemaakt. Dit kan enkel door te knijpen in elkaars handen. De beller knijpt in de hand van één van de personen naast zich, deze persoon knijpt dan weer in de hand van de persoon naast zich, en zo wordt er verder geknepen tot er in de hand van de gesprekspartner wordt geknepen, die dan “Contact!” roept. De telefooninspecteur kan echter de verbinding verbreken. Dit kan wanneer hij of zij ziet wanneer er wordt geknepen. Als de verbinding verbroken wordt, mag de telefooninspecteur de plaats innemen van de persoon die hij heeft betrapt, die persoon mag dan weer de plaats van de telefooninspecteur innemen.
Tussen twee vuren is een balspelletje waarvoor er twee ploegen en twee kapiteins nodig zijn. Het veld waarop wordt gespeeld, wordt onderverdeeld in vier delen: een deel voor een kapitein, een deel voor de ene ploeg, een deel voor de andere ploeg, een deel voor een kapitein. Een bal wordt van de ene ploeg naar de andere gesmeten en het is telkens de bedoeling om iemand van de concurrerende ploeg met de bal te raken. Wanneer iemand wordt geraakt, moet hij of zij de ploeg verlaten. Wanneer de bal buiten het speelveld komt, mag enkel de kapitein de bal nemen en die naar zijn ploeg proberen gooien. Wanneer er nog maar twee ploegleden overblijven, mag de kapitein meespelen. Het is belangrijk te weten dat de kapitein maar liefst drie levens heeft.
Om het spelletje ‘witte zwanen, zwarte zwanen’ te kunnen spelen, moeten er twee kinderen tegenover elkaar staan. Ze vormen een poortje door hun armen omhoog te houden. Andere kinderen vormen een slinger en lopen achter elkaar aan door het poortje, een beetje zoals een polonaise. Ondertussen zingt iedereen het liedje: “Witte zwanen, zwarte zwanen, wie wil er mee naar Engeland varen? Engeland is gesloten, de sleutel is gebroken. Is er dan geen smid in ’t land, die de sleutel maken kan? Laat doorgaan, laat doorgaan, en de laatste zullen we vangen.” Wanneer “vangen” wordt uitgesproken, wordt het poortje gesloten, de twee kinderen laten met andere woorden hun armen zakken. Op die manier vangen ze iemand. Degene die wordt gevangen, moet achteraan de slinger aansluiten.
Billenklets is een behoorlijk pijnlijke variatie op het spelletje ‘telefoontje’. Om billenklets te kunnen spelen, moeten de kinderen in een kring gaan zitten. Wanneer iemand zegt: “Ik telefoneer naar (naam)” houdt die persoon beide handen aan beide oren en is het de bedoeling dat degenen die aan weerszijden van de zogenaamde ‘beller’ zitten hun hand aan de kant van de beller aan hun oor houden. Wanneer de beller het zinnetje: “Ik telefoneer naar (naam)” zegt, moeten de drie met handen aan hun oren bij de laatste lettergreep van “telefoneer”, namelijk “neer”, hun handen neerleggen op hun billen. Wanneer iemand op een verkeerd moment de handen neerlegt of wanneer iemand de handen vergeet neer te leggen, wordt deze persoon gestraft met een harde klets op de billen. Wanneer de persoon onterecht wordt gestraft, mag die gestrafte persoon terug kletsen. Degene naar wie wordt gebeld, is de volgende beller.
Voor het spelen van Chinees voetbal dienen de kinderen te worden opgesteld in een kring. De benen dienen te worden gespreid zodat de voet van het ene kind de voet van het andere kind raakt. Alle kinderen richten zich met hun gezicht naar de binnenkant van de kring. Wanneer iedereen goed staat opgesteld, wordt de bal in de kring gegooid. Het is de bedoeling om met beide vuisten op de bal te slaan en om de bal door iemands benen, die een soort van goal vormen, te krijgen. Wanneer de bal door iemands benen wordt geslagen, moet die persoon met één hand verder spelen. Wanneer de bal voor de tweede keer door iemands benen wordt geslagen, moet die persoon zich omdraaien en mag die persoon terug met twee handen verder spelen. Wanneer de bal voor de derde keer door iemands benen wordt geslagen, moet die persoon, nog steeds omgedraaid, met één hand verder spelen. Wanneer de bal voor de vierde keer door iemands benen wordt geslagen, is deze persoon verloren en moet de persoon uit de kring vertrekken. In dit spel is het dus de bedoeling om je eigen goal zo goed als mogelijk te verdedigen en om iemand zo snel mogelijk uit het spel te krijgen.
Reeds zeer lange tijd wordt er op speelplaatsen aan elastiekspringen gedaan. Om te kunnen elastiekspringen heb je een hele grote elastiek nodig. Twee personen worden aangeduid om tegenover elkaar te gaan staan en de elastiek rond hun benen te doen. Op die manier wordt de elastiek aangespannen en wordt een rechthoek gevormd. De andere kinderen springen bepaalde figuren in de elastiek terwijl er ondertussen een versje wordt opgezegd of een liedje wordt gezongen.
‘Ik ga op reis en neem mee’ is een geheugenspelletje waarbij iemand dit zinnetje aanvult met een voorwerp. De tweede persoon herhaalt het zinnetje, het voorwerp en vult aan met een eigen voorwerp. De derde persoon herhaalt alles wat de persoon voor zich heeft gezegd en vult aan met een eigen voorwerp enzovoort. Alles moet in de juiste volgorde worden herhaald. Wie als eerste een fout maakt, ligt eruit.
Prenten ruilen op de speelplaats wordt al erg lang gedaan. In de jaren zestig van de twintigste eeuw werden vooral educatieve prenten geruild. In de jaren negentig van de twintigste eeuw werden vooral de gekende Panini-stickers geruild. Daarop stonden bijvoorbeeld voetballers, dieren, figuren uit tekenfilms, … Ook de Flippo-rage met daarop cartoonfiguurtjes heeft vele kinderen aangezet om te ruilen. Tegenwoordig kan er vanalles worden geruild. Bij vele etenswaren, en ook bij tal van andere producten, zitten kaarten, figuurtjes of andere dingen die kunnen worden geruild. Er wordt telkens ingespeeld op de rage van het moment.
Wanneer kinderen de stoelendans willen doen, worden er stoelen in een kring geplaatst. Er wordt altijd één stoel minder dan het aantal deelnemers geplaatst. Wanneer er muziek speelt, loopt iedereen rond de stoelenkring. Van zodra de muziek stopt, is het de bedoeling dat iedereen zo snel mogelijk een zitplaats bemachtigt. Omdat er één stoel te weinig staat, kan één iemand niet zitten. Deze deelnemer ligt dan uit het spel en er wordt tevens één stoel weggenomen. Aan het einde van het spel schieten er twee deelnemers en slechts één stoel over. Degene die dan de zitplaats weet te bemachtigen is de winnaar.
Wanneer kinderen tikkertje spelen, wordt er een tikker aangeduid. De opdracht van de tikker bestaat eruit één van de anderen zo snel mogelijk te tikken. Dat is niet altijd even gemakkelijk, want de anderen lopen steeds zo snel mogelijk van de tikker weg. Wanneer de tikker er toch in slaagt om iemand te tikken, roept hij of zij: “Jij bent hem!” en dan moet de nieuwe tikker opnieuw iemand proberen tikken.
Wanneer kinderen verstoppertje spelen, wordt één kind aangeduid als de zoeker. De zoeker moet zijn ogen sluiten en luidop tellen tot bijvoorbeeld honderd. Ondertussen hebben de andere kinderen de tijd om zich te verstoppen. Wanneer het kind klaar is met tellen, zegt het: “Wie niet weg is, is gezien!” Van zodra iedereen gevonden is, is het spel gedaan. Het kind dat als eerste wordt gevonden, is de verliezer. Het kind dat als laatste of zelfs helemaal niet wordt gevonden, is de winnaar.
Bij het spelen van zakdoekje leggen zetten de kinderen zich in een kring. Één kind blijft echter buiten de kring met een zakdoek in de hand. Er wordt gezongen: “Zakdoekje leggen, niemand zeggen, ik heb heel de nacht gewerkt, twee paar schoenen heb ik afgewerkt, één van stof en één van leer, hier leg ik mijn zakdoekje neer.” Ondertussen loopt de zogenaamde ‘zakdoekenlegger’ rond de kring achter de andere kinderen. Wanneer het liedje gedaan is, stopt het rondlopen en legt de zakdoekenlegger de zakdoek achter de rug van het kind waar het op dat moment staat en het begint vervolgens heel snel te lopen. Het kind dat neerzit moet achter de zakdoekenlegger lopen en hem of haar proberen tikken. Wanneer de zakdoekenlegger zich op de plaats van het andere kind kan zetten na een rondje te hebben gelopen zonder getikt te worden, is hij of zij de winnaar en wordt de verliezer de nieuwe zakdoekenlegger.
Meer informatie en verantwoording
Afbeeldingen en video's
De afbeeldingen genummerd op volgorde van boven- tot onderaan de pagina:
- (bannerafbeelding) Handjeklap. RODNAE Productions, 11-06-2021, via: https://www.pexels.com/nl-nl/foto/man-meisje-zitten-spelen-8298446/
Video's:
- Speelplaatsspelletjes van vroeger: Bikkelen. CO7, 27-01-2016, via: https://www.youtube.com/watch?v=vaPDsYOJD8g
- Jojo-kampioenen in Amsterdam (1970). Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid, 22-01-2022, via: https://www.youtube.com/watch?v=oPBFywPPhvE
- Hoepelen maakt je hoofd lekker leeg. dePZC, 25-06-2012, via: https://www.youtube.com/watch?v=1UoDDTZWNwI
- Hoe werkt bellenblaas? | Vragen van Kinderen. Het Klokhuis, 18-08-2017, via: https://www.youtube.com/watch?v=tPEd9G0WdBM
- Speelplaatsspelletjes van vroeger: Hinkelen. CO7, 27-01-2016, via: https://youtu.be/h7TWl05N0uI
- Speelplaatsspelletjes van vroeger: Knikkeren. CO7, 27-01-2016, via: https://youtu.be/Po5OUj1NabU
- Speelplaatsspelletjes van vroeger: Blindemannetje. CO7, 27-01-2016, via: https://youtu.be/qpPA-HTuA6I
- Speelplaatsspelletjes van vroeger: Tollen. CO7, 27-01-2016, via: https://youtu.be/msPBhQl2ZUU
Artikelen en boeken
- Augustyn, F.J., Dictionary of toys and games in American popular culture, Routledge, Londen, 2004.
- Drost, J., Het Nederlandsch kinderspel vóór de zeventiende eeuw, Nijhof, ’s-Gravenhage, 1914.
- Frost, J.L., A history of children's play and play environments: toward a contemporary child-saving movement, Taylor & Francis, Londen, 2010.
- Hirahara, N., Distinguished Asian American business leaders, Greenwood Publishing Group, Westport, 2003.
- Indesteege, L., 'Knikkeren', in: Limburgs Volkskundig Genootschap, Lapjesproef voor drie zussen, Concentra Media nv, Hasselt, 2004, p. 108.
- Janneke Van der Veer, ‘Knikkers & kauwgomballen. Over kindercultuur’, Het Alledaagse leven, tradities & trends in Nederland (2009), nr. 17, p.523-550.
- Newman, P., Daily life in the Middle Ages, McFarland, Jefferson, 2001.
- Sobey, E. en Sobey, W., The way toys work: the science behind the magic 8 ball, etch a sketch, boomerang, and more, Chicago Review Press, Chicago, 2008.
- Winston R., Boer, G. e.a., ‘Traditionele spelletjes’, in: Mensen, ANWB Media - Boeken & Gidsen, Den Haag, 2005, p. 198.
Webpagina's
- CO7 (geen datum). ‘Game over: speelplaatsspelletjes’. Geraadpleegd op 07-10-2022, via: https://www.co7.be/game-over
- Gemeente Kalmthout (geen datum). 'Spelen zoals vroeger'. Geraadpleegd op 10-10-2022, via: https://kalmthout.be/info/spelen-zoals-vroeger/
- Verhoeven, M. (04-08-2016). ‘NOSTALGIE: deze 14 spelletjes speelden we vroeger allemaal op speelplaats’. Flair, geraadpleegd op 07-10-2022, via: https://www.flair.be/nl/chillax/lifestyle/nostalgie-deze-14-spelletjes-speelden-we-vroeger-allemaal-op-speelplaats/
Meer weten?
Voor andere video's van CO7 met speelplaatsspelletjes, zie de afspeellijst op Youtube:
- Speelplaatsspelletjes van vroeger. Link: https://www.youtube.com/playlist?list=PLl4zPi_OsP6LO2DQDYaM35RRgthaCGFPr