Vanaf 1932 werd reikhalzend uitgekeken naar de komst van het eerste buitenlandse filiaal van het befaamde Franse automerk Citroën, dat zich zou vestigen op de terreinen van een voormalig lunapark aan het IJzerplein in Brussel, net buiten het centrum van de stad. Sindsdien groeide de karakteristieke toonzaal voor nieuwe automodellen uit tot een icoon van de lichtarchitectuur. Deze term verwijst naar de versmelting tussen architectuur en kunstlicht, die architecten tijdens het interbellum tal van nieuwe expressieve mogelijkheden bood. Kenmerkend voor deze lichtarchitectuur is dat de architect tijdens het ontwerpproces nadrukkelijk nadenkt over het nachtelijke uitzicht van het gebouw en daarom een lichtconcept uitwerkt, meestal in samenspraak met verlichtingsdeskundigen. De nachtelijke uitstraling van het gebouw verschilde vaak grondig van het aanzicht overdag: een metamorfose die tijdgenoten vol bewondering aanschouwden.