De Kempense onderwijzer Felix Heidendal (1904–1999) hield ervan de interessesferen van het kind voor te stellen als een reeks van concentrische cirkels. ‘De groei van ’t sociaal gevoel in ’t algemeen en van de vaderlandsliefde in ’t bizonder is voor ’t kind in de ruimte gedetermineerd’, schreef hij in 1939. ‘Het breidt zich uit van familie tot speelmakkers, van geburen tot gebuurte, van gehucht tot gemeente, streek, land en volk.’ In deze kinderpsychologische visie werd aan de heemkunde een bijzondere opvoedkundige waarde toegedicht: het was geen ‘geschwärm’ of ‘geliefhebber’ maar een algemeen principe met ‘zedelijk vormende beteekenis’. ‘Het nut van de heemkunde’, stelde Heidendal, lag hierin ‘dat zij een organischen overgang vormt tusschen de gehechtheid aan ’t woonoord, en de vaderlandsche verknochtheid.’