Wonen en werken in zestiende-eeuws Brugge

In 1551 voltooide de Brugse schilder Pieter Pourbus het portret van Jacquemyne Buuck en haar echtgenoot Jan van Eyewerve. Het portret bestaat uit twee afzonderlijke maar toch bij elkaar horende pedanten, één voor elke echtgenoot. Het echtpaar wordt geënsceneerd alsof ze in een kamer in hun woning aan de Vlamingstraat in Brugge staan, recht tegenover de Vlamingbrug, een plaats van grote commerciële activiteit aangezien veel schepen onder de brug door moesten om de Waterhalle te bereiken waar ze werden gelost. De sociale status van het paar blijkt vooral uit hun kleding die gemaakt was van dure stoffen en een nog duurdere afwerking, maar hun economische status, burgerschap en Jans band met de wijnhandel worden vooral expliciet gemaakt door de vergezichten (vistas) in de raampjes achter hen.

Het raam of doorkijkje achter Jan biedt zicht op de stadskraan, de Kraanplaats en de Vlamingbrug, allemaal belangrijke handelscentra in het zestiende-eeuwse Brugge. Het raam achter zijn echtgenote Jacquemyne toont (waarschijnlijk) een fragment van de toren van de Sint Janskapel en een groot huis genaamd ‘de Haene’ met een duidelijk herkenbare winkel op de begane grond. Beide scènes vertegenwoordigen belangrijke onderdelen van het commerciële netwerk van de stad: groothandel (en handel in het algemeen) en kleinschalige detailhandel. Indirect illustreert het schilderij dus een interessante dualiteit tussen de wereld van de handel en de wereld van de retail die hier verbonden wordt met permanente winkels. Maar daarnaast dringt een andere belangrijke vraag zich op. Door de connectie tussen het interieur waarin Jan en Jacquemyne geschilderd staan en de scènes buiten op de achtergrond, zinspeelt het schilderij meteen op een tweede dualiteit, in dit geval tussen de vermeende publieke wereld van de handel en het meer private karakter van de huiselijke ruimte.

De winkel in het huis ‘de Haene’ bevindt zich op de begane grond van een huis met meerdere verdiepingen. In hoeverre sloot de winkel dan aan op de rest van dat huis? Het huis bevatte naar alle waarschijnlijkheid immers ook andere ruimtes dan alleen de winkel. Dus hoe verhielden commerciële en/of productieruimtes zoals winkels maar ook ateliers zich tot de meer huiselijke woonruimtes in dezelfde woning? Werd de materiële cultuur van het huis bewust in de winkel gebracht (voorwerpen zoals schilderijen, beeldjes, of textiel, stoelen, tafels, kussens,…) en actief ingezet om klanten aan te trekken? Of was er een duidelijke (materiële) scheiding tussen werken en wonen? De informatie die we kunnen terugvinden in de Brugse boedelinventarissen werpen een interessant licht op deze vragen.

 

Download pdf