In 1958 liet de Amerikaanse seismoloog Charles Richter – de geestelijke vader van de lokale magnitudeschaal – zich de nogal minachtende bedenking ontvallen dat ‘ancient accounts of earthquakes do not help us much; they are incomplete, and accuracy is usually sacrified to make the most of a good story’. Hij vroeg zich af of historici met hun ‘verhalen’ over aardbevingen wel iets bruikbaars konden bijdragen tot de studie van aardbevingen. Een halve eeuw later kunnen we Charles Richter van antwoord dienen.
De studie van aardbevingen heeft een maatschappelijk uitermate belangrijk doel, namelijk het zo correct mogelijk inschatten van de aardbevingsdreiging in een bepaalde regio. Op die manier hopen seismologen niet alleen te weten te komen of er in een bepaalde regio aardbevingen kunnen voorkomen, maar ook hoe sterk ze kunnen zijn en hoe vaak ze voorkomen. Het is immers de bedoeling om de waarschijnlijkheid te kunnen inschatten van een mogelijke aardbevingsramp in de nabije toekomst. Deze informatie is dan ook cruciaal zodat de maatschappij al het mogelijke kan doen om het aardbevingsrisico (onder de vorm van schade en slachtoffers) zoveel mogelijk te minimaliseren. Dit kan door bijvoorbeeld aardbevingsbestendig te bouwen, noodplannen op te stellen of aardbevingsoefeningen te organiseren.
Ook in onze contreien is deze vraag relevant, al lijkt het erop dat we hier in Vlaanderen niet echt in aardbevingsgebied leven. Maar schijn bedriegt, zoals uit dit artikel zal blijken. De ouderen onder ons herinneren zich wellicht nog de aardbeving (met een lokale magnitude2 van 5.8) die Roermond (NederlandsLimburg) trof op 13 april 1992, nu meer dan 26 jaar geleden. Velen in Vlaanderen zijn die nacht wakker geschrokken door de trillingen van deze aardschok. Graven we nog wat dieper in ons geheugen, dan komen zeker de beelden voor ogen van het puin in de straten van Luik ten gevolge van de relatief lichte aardbeving (met een lokale magnitude van 5.0) die de stad trof op 8 november 1983. Maar we moeten 78 jaar teruggaan in de tijd voor de sterkste aardbeving die zich in Vlaanderen in de twintigste eeuw heeft voorgedaan. Op 11 juni 1938 trof een vrij krachtige aardbeving (met een lokale magnitude van 5.6) de omgeving van Ronse en Oudenaarde. Er vielen minstens twee slachtoffers te betreuren. Overal in Vlaanderen werd er schade opgemeten, van omgevallen schoorstenen, afgebroken ornamenten tot gescheurde muren.
De vraag die we ons nu moeten stellen, is hoe historische aanwijzingen voor aardbevingen een concrete bijdrage kunnen leveren tot deze prioritaire doelstelling van het aardbevingsonderzoek. Om op deze vraag een antwoord te formuleren, moeten we ons echter eerst wat meer verdiepen in het-hoeen-het-waarom van aardbevingen. Zo zullen we zien dat om de aardbevingsdreiging zo goed mogelijk te kunnen inschatten, we de aardbevingsgeschiedenis in een regio zo nauwkeurig mogelijk moeten trachten te reconstrueren. Hiervoor moeten we terug in de tijd, op zoek naar historische – en zelfs prehistorische – aardbevingen.