Doorheen de achttiende eeuw werd Europa getroffen door uitbraken van veepest, een dodelijke veeziekte. Deze ziekte, verwant aan de mazelen maar vooral gekenmerkt door haar hoge sterftegraad, dook tot in 1920 geregeld op in Europa en werd uiteindelijk in 2011 uitgeroeid. Ook in de Oostenrijkse Nederlanden – het huidige België – maakte deze ziekte geregeld slachtoffers. Bij de derde grote uitbraakgolf, die onze grenzen bereikte in 1769, werd er een grootschalige bestrijdingspolitiek opgestart waarbij dieren preventief werden geslacht en hun eigenaars werden vergoed. Zowel door tijdgenoten als latere historici werd deze politiek beschouwd als een goed voorbeeld van de
verwezenlijkingen van de moderne, rationele staat, die door doelgerichte interventie de veestapel wist te behoeden voor een groot onheil. Aanvankelijk leek ze dan ook goed te werken: in de regio rond Gent waar de ziekte eerst opdook, bleven de verliezen beperkt.
Toen de ziekte zich in 1770 en 1771 verspreidde naar de Vlaamse kustregio liep het echter mis. In deze vruchtbare polders, waar commerciële veeteelt een grote rol speelde, leden boeren grote verliezen. Ontvangsten van het ‘bestiaalgeld’ (een belasting op vee) daalden in deze regio met wel 35 tot 40%, tegenover gemiddeld slechts 5% in het binnenland, wat een grote sterfte suggereert. In de kasselrij Veurne bijvoorbeeld stierven er zo’n 13.000 dieren, of ongeveer 36% van het totaal. Uiteindelijk werd de slachtpolitiek in delen van deze regio zelfs voor een korte periode afgeschaft omdat ze niet in de praktijk te brengen viel of gewoon te duur zou uitvallen. In de kasselrij van het Brugse Vrije ontstond er een verhitte discussie met de centrale overheid over de reden van dit tijdelijk falen van de slachtpolitiek: volgens de centrale overheid volgde de kasselrij haar bevelen niet goed op; het Vrije protesteerde dat het door het open landschap en de grote kuddes gewoon onmogelijk was om de ziekte in te dijken.
Latere historici kozen voornamelijk de kant van de centrale overheid. Maar aan de hand van een unieke reeks bronnen is het mogelijk om deze vraag – hoe kunnen we de excessieve sterfte in de kustvlakte verklaren?– opnieuw te stellen en met grotere zekerheid te beantwoorden. Om hun argumenten te staven, verzamelden de verschillende overheden statistische informatie. Deze veetellingen, standaardformulieren en rapporten zijn nog altijd te vinden in verschillende rijksarchieven en lokale archieven en bieden een uniek inzicht in de situatie op het achttiende-eeuwse platteland. In deze bijdrage zullen we eerst de gebeurtenissen in het Brugse Vrije beschrijven en vooral de conflicten tussen de centrale overheid en de kasselrij van naderbij bekijken. Daarna maken we kennis met de bronnen die er voor deze periode bewaard zijn gebleven, en tenslotte worden deze bronnen gebruikt om het abnormale gedrag van de veepest te verklaren.