Na de val van Antwerpen en de terugtocht van het Belgisch leger in de richting van de zee start op 18 oktober 1914 een grootscheeps Duits offensief in het kustgebied. Vanaf dan komt de Westhoek in de gevechtszone te liggen. Tijdens deze bewegingsoorlog is de medische hulpverlening aanvankelijk zeer gebrekkig georganiseerd, maar geleidelijk groeit de efficiëntie. Op 29 oktober 1914 wordt het Belgian Field Hospital vanuit Antwerpen overgebracht naar het bisschoppelijk college van Veurne en wordt zo het eerste fronthospitaal ter verzorging van oorlogsslachtoffers. Begin februari 1915 wordt dit hospitaal verplaatst naar het rustoord Clep in Hoogstade. In de eerste helft van 1915 wordt er achter het front ook een militair hospitaal opgericht in Adinkerke (Cabourhospitaal) en een hospitaal bij het kasteel Couthof in Proven, deelgemeente van Poperinge (Elisabethhospitaal). In 1917 komt er nog een groot militair hospitaal in Beveren-aan-de-IJzer. Het grootste fronthospitaal situeert zich echter in De Panne, waar het Belgische Rode Kruis in december 1914 het hotel L’Océan omvormt tot hospitaal. Omdat dit hospitaal in 1917 steeds zwaarder onder vuur komt te liggen, wordt er in dat jaar een tweede hospitaal L’Océan in Vinkem opgericht. Hoe is de medische hulpverlening in deze Rode Kruishospitalen georganiseerd? Wordt er op medisch vlak vooruitgang geboekt? Hoeveel gewonden worden er verpleegd, hoeveel overlijden er? Hoe moet de werking van L’Océan geëvalueerd worden? Via een antwoord op deze vragen brengen we in dit artikel het verhaal van beide hospitalen.