Begin achttiende eeuw bracht Augustin Coppens in beeld hoe het Brusselse hof van Nassau in 1701 ten prooi viel aan de vlammen; Jacques Harrewijn zette de tekening vervolgens om in een gravure. Pierard-Gilbert greep deze afbeelding aan om Coppens te karakteriseren als een ‘specialist inzake de weergave van ruïnes’. De man is inderdaad bekend om zijn tekeningen van het geruïneerde stadscentrum van Brussel na het verwoestende bombardement in augustus 1695. De prent van het brandende hof van Nassau is echter van een andere orde. Ze toont de ramp zelf. We zien helemaal geen ruïnes of beschadiging: het vuur woedt ‘slechts’ op de hoogste verdiepingen van een deel van het complex, dat verder intact wordt voorgesteld. De grote, centrale afbeelding toont vooral hoe met man en macht tegen het vuur wordt gestreden. Onderaan brengen drie kleinere prenten een aantal brandbestrijdingsmiddelen in beeld, gevolgd door een uitgebreide tekst met technische uitleg. Coppens’ prent biedt ons een unieke kijk op de brandbestrijding in het hof van Nassau. Toch moeten we waakzaam zijn. Hoewel we zeker niet mogen uitsluiten dat de tekenaar aanwezig was bij het uitbreken of blussen van de brand, is het onwaarschijnlijk dat hij zijn tekening op het moment van de feiten heeft gemaakt, zoals onlangs gesuggeerd werd. Het lijkt plausibeler dat de tekenaar pas nadien aan het werk is gegaan en dus een reconstructie, impressie of samenvatting van het gebeuren op papier heeft gezet. Het document kan dus worden aanzien als een nieuws- of historieprent. Met ‘historieprenten’ worden ‘alle gedrukte verbeeldingen van historische gebeurtenissen’ bedoeld; nieuwsprenten (die vaak tot de historieprenten worden gerekend) werden uitgegeven kort na de verbeelde gebeurtenissen en waren dus ‘als nieuwsbericht bedoeld’. Dergelijke prenten beelden vaak dramatische gebeurtenissen af en werden geregeld als illustratie- of propagandamiddel ingezet.
Voor historici en kunstwetenschappers is de gravure dus veel meer dan ‘une jolie page documentaire’, om de woorden van Pierard-Gilbert te gebruiken. Ze toont slechts in beperkte mate hoe de brand precies voorviel en afliep, maar informeert ons eerder over de verschillende reacties van stedelingen op dergelijke rampen. Zoals verder zal blijken, hebben vooral die reacties sporen en getuigenissen opgeleverd. Daarin kunnen vier informatielagen worden onderscheiden: 1/ evenementiële informatie (de feiten, de tastbare restanten), 2/ de antipicatie (brandpreventie), 3/ de remedies (brandbestrijding) en 4/ de traumaverwerking (rouw om slachtoffers, zoektocht naar schuldigen en/of oorzaken, gevolgd door eventuele bestraffing, herstelling van schade, uiting van medeleven, herinnerings- cultuur). Documenten als Coppens’ tekening zijn instructief op meerdere vlakken; andere bronnen gaan slechts in op één specifiek aspect. In hetgeen volgt zal ik een aantal bewaarde sporen en getuigenissen over stadsbranden in laatmiddeleeuws en vroegmodern Brussel en enkele andere steden toelichten aan de hand van de vier vermelde informatielagen. Brussel is – net zoals vele andere steden in de Lage Landen – meermaals door het vuur getroffen. Onoplettend of ongeoorloofd gebruik van kaarsen of toortsen, occasionele blikseminslagen en doelbewuste brandstichting hebben geleid tot het afbranden van individuele gebouwen, bouwblokken of zelfs volledige buurten en steden. Brussel was echter voldoende groot en is daarom nooit integraal verwoest, zelfs niet in 1695. Dat is alvast een van de redenen waarom een breed scala aan geschreven, materiële of iconografische bronnen en getuigenissen is bewaard. Het onderzoek van Stabel heeft echter aangetoond dat ook voor de kleinere stadjes informatie beschikbaar is, al is het bronnenscala meestal beperkter.