Michael Geboers, een alleenstaande man van ongeveer 60 jaar oud, was geen onbekende voor de Desselse armenzorginstelling. Nadat zijn vrouw op 30 maart 1789 overleed, werd zijn zorg door de instelling jaarlijks uitbesteed aan verschillende dorpsgenoten. Afgeleid uit een onkostennota van de plaatselijke chirurgijn, werd 1794 niet bepaald een topjaar voor Michael. In januari werd hij ernstig ziek, waardoor verschillende medicijne voor hem moesten worden aangekocht. Hij kreeg last van zijn keil [keel] en ook speelde catracte [cataract] hem parten. Alsof dit nog niet voldoende was, werden tegen de maand maart ook zijn beide benen getroffen door mortificati [het afsterven]. Op 27 maart 1794 liet Michael het leven. De Desselse armenzorginstelling betaalde vervolgens het lijcken [afleggen] van Michael en zijn doodskist.
Het verhaal van Michael is er een van vele die je aantreft als je onderzoek naar armenzorg doet. Vaak is het moeilijk om de samenhang tussen al deze verhalen te zien en dus in vogelperspectief iets meer te kunnen zeggen over de werking van een armenzorginstelling. Werden alle armen door de armenzorginstelling uitbesteed? Ondersteunde de instelling alleen maar alleenstaanden, of konden ook gezinnen, al dan niet met kinderen, er een beroep op doen? Was de ondersteuning voldoende om te overleven? Waar haalde de instelling al deze middelen vandaan?
In deze bijdrage sta ik stil bij de organisatie van armenzorg op het platteland gedurende de periode 1750 tot 1800 te Dessel, een dorp in de Antwerpse Kempen. Ik reik een methodologie aan die het mogelijk maakt om de inkomsten en uitgaven van een armenzorginstelling te analyseren en meer te weten te komen over haar steunontvangers. In eerste instantie vraag ik me af hoe de armenzorg- instelling haar inkomsten genereerde en waaraan zij haar uitgaven besteedde. Vervolgens vraag ik me af welke types van steunontvangers bedeeld werden (waren dit voornamelijk gezinnen, alleenstaanden, …) en wat de aard en hoogte van die bedelingen was. Omdat ik dit artikel niet te omvangrijk wil maken, beperk ik deze methode tot twee peilperioden: 1754–1756 en 1793–1795. Hierdoor kan ik een aantal krachtlijnen van de Desselse armenzorg in de tweede helft van de achttiende eeuw schetsen. Deze krachtlijnen kunnen vervolgens als richtlijn dienen voor verder onderzoek. Om de zorgpraktijk te reconstrueren, worden in dit artikel enkele bronnen zeer intensief gebruikt: de rekeningen van de armenzorginstelling, een uitgavenmanuaal, een volkstelling en de parochieregisters. Heemkundige Kring De Griffioen was zo vriendelijk haar databanken gebaseerd op deze registers ter beschikking te stellen. Zoals duidelijk zal worden, vormden deze een zeer belangrijke sleutel om vat te krijgen op de Desselse zorgontvangers. In wat volgt, geef ik eerst wat meer informatie over armenzorginstellingen – de armentafels, Heilige Geesttafels of armendissen – op het platteland van de Zuidelijke Nederlanden. Daarna schets ik de casus Dessel. Ik duid vervolgens het primair bronnenmateriaal. Daarna zal ik systematisch de inkomsten en uitgaven van de armentafel analyseren. Afsluiten doe ik door de aard en hoeveelheid zorg per type steunontvanger te achterhalen.