Gij Judocus Baeyens gij moet leggen thien croonen aen het verstee eyken boomken dat staet aen het land genaempt het Heedeken het welck u genoegsaem bekendt is en dat moet zijn sondag te ses uren van den moorgent en soo gij dat niet endost soo zal u hof in asschen verbrant worden in corten tijet sonder daer nog meer om te schrijven.
Die boodschap stond op een gescheurd blad papier dat de 45-jarige Josina van Haeremeer eind december 1780 op haar dorpel vond. De brief was aan haar man gericht, pachter Judocus Baeyens. Zijn hof lag in Wichelen niet zo ver van de grens met het hertogdom Brabant. Het document bleek een brandbrief te zijn. Het koppel nam de dreigementen dan ook serieus en gaf gehoor aan hun afpersers, zoals zij later verklaarden aan de lokale gerechtsofficiers. Zij vulden een rode, zijden beurs met tien kronen en legden die vervolgens aan de eik. De volgende dag keerden zij terug en ontdekten dat het geld niet was opgehaald. Zij vreesden dat dieven hun geld zouden meenemen in plaats van de brandbriefschrijver als de beurs daar langer zou liggen en namen de munten daarom terug mee. Uit het procesdossier blijkt dat zij in de maand die volgde op die eerste brief nog drie keer een brandbrief met dezelfde eis kregen. De dreigementen werden echter steeds zwaarder en escaleerden van brandstichting tot duivelsbezweringen. Het gezin legde nog twee keer geld onder de eik, dat zij steeds de dag erna terug ophaalden. Op 24 februari 1781 durfde het koppel hulp in te roepen. Zij besloten na de vierde brief geen geld meer te leggen, maar de documenten naar het gerechtelijk college te brengen. Hun huis bleef gespaard, maar het duurde nog twee jaar voordat de dader gevonden werd.
Deze bronnen spreken tot de verbeelding. Toch blijft brandbriefonderzoek telkens beperkt tot een paragraaf of een alinea in een algemene studie over criminaliteit. Deze bijdrage plaatst daarom de brandbrief centraal in dat onderzoek naar criminaliteit in het achttiende-eeuwse hertogdom Brabant. Daarbij wordt eerst een definitie van de bron gegeven om de aard van het document te verduidelijken. Vervolgens wordt een dader- en een slachtoffer profiel opgesteld, waaruit duidelijk blijkt dat een eenduidige indeling erg moeilijk is. Ten slotte komt de impact van de brandbrief aan bod. Voor de slachtoffers had dit immers grote economische gevolgen. Bij die onderdelen wordt de theorie telkens vergeleken met de praktijk door voorbeelden uit de casus van brandbriefschrijver Peter Demaeght. Daarna wordt de brandbrief dan weer als bron voorgesteld: hoe de brieven te herkennen? Waar zijn ze te vinden? En hoe de brieven te gebruiken voor verder onderzoek?